MAANDAG
6 MEI 1940.
79
Werkverschaffing Morschsingel en Jan van Houtkade; ver
snel e.a.) betering bestrating Da Costastraat.
gepaard diende te gaan. Die verbetering was dus slechts te
verkrijgen door opheffing der rioolloozingen. Dit voorstel is
echter aangehouden in verband met de aanneming van een
amendement van spreker. Uit liet thans ingediende nieuwe
voorstel büjkt, dat de Minister van Sociale Zaken heeft
medegedeeld, dat hij uitvoering in werkverschaffing alleen van
de verbetering van de taluds c.a. van Morschsingel en Jan
van Houtkade onder de reeds ten vorigen male door hem
gestelde voorwaarden goedkeurde. Uit dit nieuwe voorstel
blijkt echter niet of aan den Minister is gevraagd, het oor
spronkelijke werk in werkverruiming te mogen uitvoeren en
of nog pogingen zijn gedaan om daarvoor subsidie uit het
Werkloosheidssubsidiefonds te verkrijgen. Is een dergelijk
verzoek aan den Minister gedaan? Zoo ja, welk antwoord
heeft de Minister hierop gegeven, zoo neen, waarom is dit
verzoek dan niet gedaan?
Uit dit nieuwe voorstel maakt spreker op, dat wat in het
oorspronkelijke voorstel als noodzakelijk werd voorgesteld
om tot verbetering te komen, nu niet meer noodig blijkt te
zijn. Immers, in het nieuwe voorstel leest spreker met be
trekking tot de verbetering van de rioleering van de Da
Costastraat, dat ter tegemoetkoming aan de klachten van de
bewoners van de Toussaintkade en in verband met den aanleg
van een militair oefenterrein in die omgeving, een voor-
loopige voorziening aan de rioleering aldaar is aangebracht,
tengevolge waarvan een verbetering van de rioleering in
genoemde straat met loozing naar het Galgewater voors
hands niet noodig is. Hetgeen dus in het oorspronkelijke
voorstel noodzakelijk werd geacht als de eenige afdoende
verbetering, n.l. de opheffing der rioolloozingen, blijkt nu
niet meer noodig te zijn. Hoe is het nu? Werd de Baad bij
het vorige voorstel verkeerd voorgelicht of wordt hij nu
verkeerd voorgelicht? Is een afdoende verbetering van de
rioleering daar ter plaatse nu niet beter dan de voorgestelde
voorloopige voorziening? Daardoor worden onnoodig de
kosten opgevoerd, omdat men in de naaste toekomst toch
afdoende maatregelen zal moeten nemen. Hier wordt een
werk, zij het een klein werk, naar een later tijdstip verschoven,
een werk dat uit een oogpunt van werkverruiming met
eenigen goeden wil thans zeker had kunnen worden uit
gevoerd men laat hier nu rusten een werk, dat de Baad zeer
terecht niet als werkverschaffingsobject aanvaardt.
De heer Wilbrink heeft reeds in de vergadering van 12
Februari 1940 betoogd, dat ook een andere oplossing moge
lijk was en het College alleen ter verkrijging van een klein
object van werkverschaffing heeft voorgesteld de rioleering
door te trekken van de Da Costastraat over den Haagweg
naar het Galgewater. Inmiddels is spreker gebleken, dat
reeds iets meer was tot stand gekomen dan hem in bedoelde
raadsvergadering bekend was. De doortrekking naar de Ter
Haarkade was reeds tot stand gebracht, omdat de toestand
aan de Toussaintkade naar het oordeel van Gemeente
werken niet langer houdbaar was.
Wanneer men den Minister medewerking vraagt bij de
uitvoering van een object van werkverschaffing kan men
niet zeggen, dat het niet noodzakelijk is, maar begint men
met te betoogen, dat het een zeer nuttig werk is. De
Directeur van Gemeentewerken, die ook graag iets voor
de werkverschaffing wilde doen, maakte er „noodzakelijk"
van. Spreker heeft namens liet College betoogd, dat het
niet noodzakelijk was en alleen de heer Snel beweerde het
tegendeel. In de vergadering van 12 Februari 1940 heeft
spreker gesproken met de kennis van zaken, welke hij had
bij de geboorte van het voorstel.
De Directeur van Gemeentewerken stelde voor dit werk
te laten uitvoeren voor steun; het werk zelf heeft eenig
nut, omdat het grootste gedeelte van deze rioleering zou
gebruikt kunnen worden, wanneer de dieprioleering in den
Haagweg werd gelegd.
Nu de rioleering van de secundaire oplossing is tot stand
gebracht, die zeker geruimen tijd in de behoefte kan voor
zien en bij de centrale rioleering kan worden aangesloten
door een doortrekking van de Ter Haarkade, acht het
College het niet gewenscht, het werk als normaal werk te
doen uitvoeren. De opzet van het College was een object
van werkverschaffing te verkrijgen; de Baad heeft dit niet
aanvaard, waarom het College teruggekeerd is tot zijn oor
spronkelijke gedachte, dat de herstrating van de Da Costa
straat gewenscht, maar de rioleering niet noodzakelijk is.
Spreker hoopt, dat de heer Snel begrijpt, dat het College
den Baad geen verkeerde voorlichting heeft willen geven;
spreker erkent, dat een paar woorden, welke de Directeur
van Gemeentewerken heeft gebruikt om het werk als werk
verschaffingsobject aannemelijk te maken, den heer Snel
op een dwaalspoor kunnen hebben gebracht.
Werkverschaffing Morschsingel en Jan van Houtkade; ver-
Wilbrink e.a.) betering bestrating Da Costastraat; c.a.
In antwoord op de vraag, of het College getracht heeft
het werk als werkverruiming te laten uitvoeren, zegt spreker,
dat het Departement reeds meermalen met zoovele woorden
het gemeentebestuur te kennen heeft gegeven, dat dit niet
met voorstellen betreffende kleine objecten moet komen,
aangezien het Departement daarin niet treden kan. In dit
geval zou een oponthoud van een of anderhalf jaar zijn
ontstaan, terwijl het College de verbetering van de be
strating der Da Costastraat noodzakelijk acht en daarmede
zoo spoedig mogelijk wil laten aanvangen.
De heer Snel weet, dat in die vergadering gezegd is, dat
dit werk niet noodzakelijk was, maar daarom gaat het bij
spreker niet. De heer Wilbrink heeft toen gezegd, dat dit
de eenige afdoende oplossing was, terwijl nu blijkt dat een
andere oplossing ook mogelijk is.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XXIX. Voorstel:
a. tot het verleenen van medewerking aan het toekennen
van een premie voor de verbetering van de woningen
aan de Voorstraat nis. 1 t/m 56;
b. tot het overnemen in eigendom bij de gemeente van
de Voorstraat;
e. tot het ten laste van de gemeente brengen van het
onderhoud van de Voorstraat;
(1. tot het beschikbaarstellen van de voor het toekennen
van de sub a bedoelde premie en de voor het ver
beteren van de Voorstraat benoodigde gelden. (70)
De heer Parmentier dacht bij eerste lezing van dit voorstel,
dat hij het niet goed begrepen had, maar bij herlezing is
hem toch gebleken, dat hij het toch wèl goed begrepen had.
Spreker heeft zich toen dan ook in hooge mate verwonderd
over een dergelijk voorstel. Die verwondering van hem zou
misschien iets minder groot geweest zijn, wanneer hij toen
al kennis had gedragen van de circulaire van het Departement
van Binnenlandsche Zaken over deze aangelegenheid, maar
intusschen is die verwondering na dien ook bij spreker
blijven bestaan. Spreker heeft zich afgevraagd hoe men een
dergelijk voorstel kan doen; de gedachte kwam bij hem op,
dat de propaganda van den heer Sickesz in de bladen voor
de stelling: smijt zooveel mogelijk met geld en het komt in
orde, invloed had gehad op den gedachtengang van het
College. Spreker acht het nog altijd den duren plicht van den
Baad om ordelijk om te gaan met Overheidsgeld, met be
lastingpenningen, die zeer moeilijk zijn opgebracht; de
Overheid, in dit geval de plaatselijke Overheid, heeft hierin
ook zelfs een voorbeeld te geven aan de burgerij. Sprekers
bezwaar geldt niet het bedrag, dat hiermede gemoeid is,
maar liet beginsel, dat hieraan ten grondslag ligt, en de
hieraan verbonden consequenties. Het voorstel heeft de
strekking om zonder eenige tegenprestatie voor sommige
burgers de beurs van de Overheid open te stellen, die dan
uit deze, overigens berooide, Leidsche beurs zij het voor een
zeker doel, een bedrag zullen kunnen putten.
Spreker zal het antwoord van den Wethouder op zijn
bezwaren afwachten; intusschen is hij in dit opzicht niet
optimistisch gestemd, want hij heeft de stukken doorgewerkt
en kent dus de motieven, die tot dit zeer wonderlijke voorstel
geleid hebben; hij acht het op deze wijze openstellen van de
gemeentekas zeer onrechtvaardig tegenover de burgerij.
In de tweede plaats aclit spreker dit ongemotiveerd uit
geven van geld, deze schenkingen van geld hoogst belem
merend voor de ontwikkeling van de energie der bevolking,
terwijl het tot de taak van het gemeentebestuur behoort,
deze ontwikkeling te bevorderen. De consequente doorvoering
van deze en dergelijke methoden zal naar sprekers oordeel
de overheid arm en de burgers lamlendig maken.
Ten slotte stelt spreker den Wethouder de vraag, hoe hoog
de huren van de woningen thans zijn en hoeveel zij zullen
bedragen, nadat de huizen verbeterd zijn.
De heer Groencveld heeft de breedte van deze straat niet
in de stukken vermeld gevonden, maar schat haar op 8 M.
en vraagt zich af, waarom in deze doodloopende straat
trottoirs met een breedte van 1,95 M. moeten worden ge
maakt, waardoor voor den rijweg een breedte van slechts
4 M. overblijft. Voertuigen zullen, worden de trottoirs op de
voorgestelde breedte aangelegd, in deze straat niet kunnen
keeren, tenzij men ook de trottoirs als rijweg gebruikt, wat
echter groote gevaren met zich brengt. In verband hiermede
stelt spreker de vraag, of het niet mogelijk is de trottoirs
smaller te maken en ook, of het geheel en al uitgesloten is