MAANDAG
Onttrekking terrein bij „Pomona" aan Sportstichting; e.a.
(Wilbrink e.a.)
dat de Sportstichting zich onmiddellijk bij de beslissing van
het College heeft neergelegd; zij heeft integendeel daartegen
in heel sterke mate geprotesteerd. De heer Donders ontkent
dit nu wel, maar ondanks het feit, dat de Wethouder van
Financiën er meermalen over geconfereerd heeft, heeft de
Sportstichting op haar begrooting voor 1940 wederom een
bedrag van 800.voor hetzelfde doel uitgetrokken, waaruit
blijkt, dat zij het beslist noodzakelijk acht de zaak op deze
wijze aan te pakken, waartoe zij meent tegenover den
K.N.Y.B. verplicht te zijn. Men kan de Sportstichting naar
sprekers meening het best uit de moeilijkheden helpen door
dit terrein aan haar beheer te onttrekken; de gemeente kan
het verhuren, zoolang er behoefte is aan dergelijke sport
terreinen voor menschen, die het daarmede kunnen en willen
doen. De Sportstichting kan haar eigenlijke taak, de opvoering
van het spelpeil en de vergrooting van de prestaties door het
laten spelen tegen elftallen uit een hoogere klasse, blijven
vervullen en krijgt daarvoor straks de gelegenheid in den
Leidschen Hout.
De heer Oostveen acht het na het betoog van den heer
Donders in tweede instantie toch wel frappant, dat de zaken
anders zijn dan men bij oppervlakkige lezing uit het Ingekomen
Stuk zou kunnen opmaken. Nu gaat meer klemmen sprekers
bezwaar, dat in de acht maanden, die verloopen zijn sinds
sprekers benoeming tot bestuurslid van de Sportstichting,
geen vergadering van het bestuur is gehouden om een derge
lijke belangrijke zaak te behandelen. Spreker heeft een oogen-
blik overwogen een voorstel van orde in te dienen om de
verdere behandeling van dit punt aan te houden, maar
hij zal dit niet doen. Noch van den Wethouder, noch van
den heer Donders heeft spreker ook maar één woord gehoord
ter verklaring van het feit, dat het bestuur van de Sport
stichting niet vergaderd heeft; spreker vraagt dringend in
het vervolg dergeüjke belangrijke zaken in het bestuur van
de Sportstichting te behandelen.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
aangenomen met 23 tegen 9 stemmen.
Vóór stemmen: mevrouw de Cler, de heeren Parmentier,
Schiiller, Wilbrink, Groeneveld, Huurman, Idenburg, van
Bemmelen, van der Beijden, Key, van Rosmalen, van Eek,
Eskens, Snel, Biedel, Jongeleen, mevrouw Braggaar, de
heeren Piena, Eikerbout, Koole, Yerweij, van Stralen en Tepe.
Tegen stemmen: de heeren Veenendaal, Oostveen, van
Weizen, Donders, Tobé, van Dijk, Lombert, Bergers en
Wilmer.
De heer Beekenkamp was bij deze stemming tijdelijk
afwezig.
XXVII. Voorstel inzake
a. het verleenen van medewerking aan liet centrale werk
verruimingsobject van de Stichting Inmaling ltijksdorp
b. liet verleenen van machtiging aan Burgemeester en
Wethouders om voor den vervolge deze gemeente te
doen medewerken aan centrale werkverruimingsobjecten.
(68)
De heer Snel zegt, niet het eenige Baadslid te zijn, dat
met ontstemming constateert, dat thans de stem van de
Baadsleden wordt gevraagd over een zaak, waaraan reeds
voor een belangrijk deel uitvoering is gegeven. Het is de
derde keer, dat de Baad voor een dergelijke quaestie wordt
geplaatst en dit klemt te meer, nu het College bij monde
van Wethouder Wilbrink in de Baadsvergadering van
12 Februari 1940 den Baad heeft toegezegd, in het vervolg
alvorens tot de uitvoering van een werkverschaffingsobject
wordt overgegaan, daarvan den Baad mededeeling te doen,
zoodat het niet meer zou voorkomen, dat de Baad over
een dergelijke zaak zou moeten beslissen, terwijl zij overigens
reeds in kannen en kruiken was.
Het College voert tot zijn verontschuldiging aan, dat
deze situatie thans is ontstaan ten gevolge van een mis
verstand aan de zijde van den Bijksdienst. Desniettegen
staande meent spreker, dat het College met de toezegging,
aan den Baad gedaan, rekening had moeten houden. Gelet
op de debatten, welke in den Baad over de loonen en de
arbeidsvoorwaarden bij de werkverschaffing zijn gehouden,
kon het College stellig verwachten, dat van den Baad uit
eenige critiek zou worden geoefend, nu het met zijn toezegging
geen rekening heeft gehouden, want juist tegen de voor
waarden, waaronder men te werk wordt gesteld, bestaan
bij vele Baadsleden bezwaren.
Volgens het Ingekomen Stuk zal in gevolge de voorwaarden,
6 MEI 1940. 75
Medewerking aan centrale werkverruimingsobjecten.
(Snel e.a.)
waaronder de tewerkstelling plaats heeft, ook bij dit object
zooveel mogelijk in accoord moeten worden gewerkt, tegen
een zoodanig loon, dat bij flink werken 38 cent per uur kan
worden verdiend. Men heeft dezelfde bepaling bij andere
werkverschaffingsobjecten gemaakt en spreker heeft zich
daarom de moeite gegeven van het werkverschaffingsobject
„vliegveld-Valkenburg" de loonstaten van eenige weken te
controleeren, waarbij hij tot het volgende resultaat kwam:
4 Maart9 Maart-
48
30
92
82
25 -30
113
65
1 April6 April
129
28
Spreker stelt het College de vraag, of het van oordeel is,
dat alle arbeiders, die niet aan het basis-uurloon toe zijn
gekomen, niet flink gewerkt hebben; naar sprekers over
tuiging bevinden zich onder deze personen arbeiders, die,
hoewel zij veel harder hebben gewerkt dan degenen, die het
basis-uurloon wel hebben ontvangen, dit loon niet hebben
gekregen, omdat hun prestaties ten gevolge van hun phy-
sieken toestand niet voldoende waren. De bepaling zou daarom
anders moeten worden geredigeerd en niet moeten spreken
van „bij flink werken", maar van „bij een flinke arbeids
prestatie".
In het Ingekomen Stuk is verder sprake van een „werk
verruimingsobject", maar naar sprekers meening gelden
voor werkverruimingsobjecten nog altijd andere loon- en
arbeidsvoorwaarden dan voor werkverschaffingsobjecten.
Daarover zou spreker gaarne eenige inlichtingen hebben.
Voorts leest spreker in het Ingekomen Stuk, dat practisch
de medewerking door de gemeente aan dit object bezwaarlijk
kan worden geweigerd zonder het subsidie uit het Werkloos-
heidssubsidiefonds in alle uitgaven voor steunverleening en
werkverschaffingsloonen in gevaar te brengen. Is dit nu wel
juist? Spreker is niet overtuigd dat, wanneer het College
gezien de omstandigheden en regelingen, waaronder vele
Leidsche arbeiders in de werkverschaffing werken, be
zwaar gaat maken tegen de uitzending van arbeiders naar
de werkverschaffing, deze subsidieregeling dan in gevaar
zou komen. In elk geval zou er op kunnen worden aan
gedrongen aan de ongerechtigheden, die bij de werkver
schaffing voorkomen b.v. ten aanzien van de uitbetaalde
loonen; er zijn nog series andere klachten een einde te
maken. Spreker is het eens met het College, dat de Baad,
indien er een mogelijkheid is om Leidsche arbeiders aan het
werk te stellen, daarvan ook gebruik moet maken, maar
dit moet dan geschieden onder behoorlijke voorwaarden.
Men kan nu wel verheugd zijn, dat een aantal Leidsche
werkloozen daar werk gevonden hebben, maar daarmede
is men er niet en daarmede zijn die menschen er niet. Wanneer
men aan het werk is, verlangt men voor zijn arbeid een
behoorlijke belooning en men kan ook voor deze menschen,
die z.g. in werkverschaffing werken, maar veelal geen werk-
verschaffingsarbeid, doch productief werk verrichten, een
draaglijke behandeling en een behoorlijk loon verlangen.
Over de week van 8 April, in welke week 85 van de 178
arbeiders beneden het basis-uurloon bleven, verdienden
4 arbeiders 10.11.3 arbeiders 11.12.
1 arbeider 12.13.6 arbeiders 13.14.
13 arbeiders 15.16.2 arbeiders 16.-17.
en 20 arbeiders 17.18.Dit zijn gegevens, op grond
waarvan men in het vervolg niet met gerustheid kan mede
werken aan het plaatsen van arbeiders in de werkverschaffing.
Spreker heeft voorts ernstig bezwaar tegen de door het
College gevraagde machtiging om voortaan zonder vooraf
gaande toestemming van den Baad arbeiders naar de centrale
werkverschaffing te zenden. De Baad heeft zoo langzamer
hand leergeld betaald, en weet hoe het bij de centrale werk
verschaffing gaat. Spreker heeft er ernstig bezwaar tegen,
het College een blanco machtiging te geven tot het uitzenden
van de arbeiders, naar plaatsen, uren ver van huis af, vanwaar
zij soms in den nacht naar huis komen.
De heer Idenburg kan zich na het uitvoerig betoog van
den heer Snel beperken tot het maken van enkele opmer
kingen over punt b van het voorstel van het College.
Ook spreker komt het voor, dat de Baad te ver zou gaan,
indien deze het College machtigde voor den vervolge de
Week van
Aantal te werk
gestelde arbeiders.
Aantal arbeiders, wier
loon beneden het basis
uurloon bleef.
li —16
8 -13
178
85
15 —20
169
49