GEMEENTERAAD VAN LEDEN. 25 mOESOHEX KIIEKES. N°. 50. Leiden, 4 April 1940. In Uwe Vergadering van 17 April 1939 werd besloten tot deelneming aan den aanleg, in werkverschaffing, door het Rijk van een militair vliegveld onder Valkenburg. De wijziging van de gemeentebegrooting ter zake zou U t.z.t. ter vaststelling worden aangeboden. Volgens de thans bekende gegevens zullen de uitgaven der gemeente over 1939 voor deze werkverschaffing en voor nog eenige andere objecten rond 600.000.bedragen, in welke som dus ook zijn begrepen de kosten van de werk verschaffing betreffende den aanleg van een complex sport velden nabij den Leidschen Hout, waarvoor reeds op de primitieve begrooting voor 1939 een bedrag van 55.200. werd gebracht. Terzake van werkverschaffing dient derhalve thans nog op den desbetreffenden post te worden geregeld 544.800. waarvan het leeuwenaandeel betrekking heeft op het vliegveld. Voor ondersteuning van werkloozen zal een bedrag van rond 1.000.000.noodig zijn, zoodat de totale uitgaaf voor deze takken van werkloozenzorg kan worden gesteld op 1.600.000.of 100.000.meer dan aanvankelijk op de begrooting was geraamd. Wel is waar hebben tengevolge van den aanleg van het vliegveld en de sportvelden de uitgaven voor steun aan werkloozen aanzienlijk minder bedragen dan geraamd was, doch anderzijds zijn de uitgaven bij werkverschaffing hooger dan bij ondersteuning, zoodat ten slotte nog een bedrag van 100.000.boven de oorspronkelijke raming werd vereischt. Aangezien van de oorspronkelijke raming ad 1.500.000. inmiddels 23.000.was afgeschreven ten behoeve van de omscholing tot wollendekenwever, is op de begrooting thans nog beschikbaar 1.477.000.of 123.000.minder dan benoodigd. Hiertegenover wordt een meerdere bijdrage van 85 van 123.000.of 104.550.uit het Werkloosheids- subsidiefonds ontvangen; van de meerdere uitgaaf blijft derhalve ten laste van de gemeente een bedrag van 18.450. hetwelk kan worden gedekt door verlaging van volgn. 592 „Subsidie aan de Gemeentelijke Commissie voor Maat schappelijk Hulpbetoon", waarop een aanzienlijk overschot is te verwachten. Dit overschot is mede te danken aan de omstandigheid, dat een aantal door Maatschappelijk Hulp betoon ondersteunden in de werkverschaffing van het vlieg veld kon worden opgenomen. Wij geven U alsnu in overweging tot de voorgestelde begrootingswijzigingen te besluiten door vaststelling van den overgelegden begrootingsstaat, model D, dienst 1939. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 51. Leiden, 8 April 1940. Op 26 Januari 1920 werd vastgesteld een verordening tot aanwijzing van een plaats voor het oprichten, hebben of gebruiken van tapijtklopperijen binnen de gemeente Leiden. Deze verordening gold voor den tijd van 20 jaren. Blijkens een rapport van den Directeur der Gemeente werken verdient het alleszins aanbeveling de bestaande tapijtklopperij te handhaven, zoodat de verordening opnieuw voor den tijd van 20 jaren dient te worden vastgesteld. Wij geven Uw Vergadering thans onder verwijzing naar de in de Leeskamer ter inzage liggende stukken, in over weging vast te stellen de volgende verordening: VERORDENING tot aanwijzing van een plaats voor het oprichten, hebben of gebruiken van tapijtklopperijen binnen de gemeente Leiden. Artikel 1. Voor het oprichten, hebben of gebruiken van tapijtklop perijen wordt aangewezen het terrein, gelegen op de Stads- hulpwerf, kadastraal bekend onder Sectie A No. 541, gemeente Leiden. Artikel 2. Het is verboden buiten het in art. 1 genoemde terrein het bedrijf van tapijtklopper uit te oefenen. Artikel 3. Deze verordening geldt voor den tijd van twintig jaren. De Commissie voor de Strafverordeningen, Voorzitter. N. J. Rowaan, Secretaris. Aan den Gemeenteraad. N°. 52. Leiden, 8 April 1940. Bij circulaire van 14 Maart 1939 hebben Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aan de Gemeentebesturen in hun provincie mededeeling gedaan van een schrijven van den Minister van Binnenlandsche Zaken, waarin deze de wenschelijkheid betoogt van het maken van een verordening omtrent het houden van voor hun omgeving gevaarlijke (z. g. wilde) dieren. De Minister achtte het gewenscht, dat het houden van wilde dieren afhankelijk wordt gesteld van een vergunning- van het Gemeentebestuur. Met den Commissaris van Politie zijn wij van oordeel, dat het wel gewenscht is ook voor onze gemeente een dergelijke verordening vast te stellen. Wij hebben hiervoor een ontwerp gemaakt, dat naar onze meening geen toelichting behoeft. Wij geven Uw Vergadering alsnu, onder verwijzing naar de in de Leeskamer ter visie gelegde stukken, in over weging vast te stellen de volgende verordening: VERORDENING op het hebben van Wilde Dieren. Artikel 1. 1. Het is verboden wilde dieren, die voor hun omgeving gevaar kunnen opleveren, aanwezig te hebben. 2. Van het bepaalde in lid 1 kan vrijstelling worden ver leend door Burgemeester en Wethouders, tenzij het een aangelegenheid betreft als bedoeld in artikel 221 der Gemeente wet, in welk geval de vrijstelling kan worden verleend door den Burgemeester. Aan deze vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden. Artikel 2. Aan de ambtenaren, die belast zijn met de opsporing van overtredingen der verordening, wordt de last verstrekt om ter handhaving van de bepalingen der verordening zoo noodig de woningen en andere gebouwen, alsmede de erven, ook tegen den wil van den bewoner, binnen te treden, mits met in achtneming van de bepalingen van de Wet van 3.1 Augustus 1852 (Staatsblad No. 83); de uitvoering van dezen last zal te allen tijde mogen plaats hebben. Artikel 3. Overtreding van het bepaalde in artikel 1 der verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een week of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden en met verbeurdverklaring van het dier of de dieren, waarmede de overtreding is gepleegd, voorzoover deze den veroor deelde toebehooren. De Commissie voor de Strafverordeningen. A. van de Sande Bakhuyzen, Voorzitter. N. J. Rowaan, Secretaris. Aan den Gemeenteraad. N°. 53. Leiden, 26 April 1940. Volgens artikel 21 van de Leerplichtwet worden deleden van de Commissiën tot Wering van Schoolverzuim benoemd voor den tijd van drie jaren. Aangezien thans zoodanige driejarige periode is verstreken bieden wij Uwe Vergadering hierbij de navolgende aanbe velingen aan en wel voor benoeming van zeven leden van: I. de Noorder-Commissie tot Wering van Schoolverzuim: A. 1°. W. CARO, aftredend lid, 2°. L. WESTERMAN. B. 1°. J. D ÜYVERMAN, aftredend lid, 2°. M. G. RAAR. A. VAN DE SANDE BAKHUYZEN,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1940 | | pagina 1