23 bouwplan en zal ook het tegen die weigering ingestelde beroep, waarin geen enkel argument wordt aangevoerd tot bestrijding van onze desbetreffende met redenen omkleede beschikking, ongegrond moeten worden verklaard. Met betrekking tot de in het schrijven vervatte vraag om, voor het geval Uwe Vergadering de vergunning mocht weigeren, appellant vergunning te verleenen om in het perceel Lange Mare 29a de allernoodzakelijkste reparaties te doen verrichten, zij aangeteekend, dat voor reparaties, welke geen vernieuwing of verandering van het perceel omvatten, geen vergunning vereischt is; in het tegenover gestelde geval is vergunning van ons College noodig, welke vergunning op de voorgeschreven wijze dient te worden aangevraagd. Appellant zal te dier zake door ons worden ingelicht. In verband met het vorenstaande geven wij Uwe Ver gadering, in overeenstemming met het advies van de Com missie van Fabricage en onder verwijzing naar de in de Leeskamer ter lezing gelegde stukken, in overweging om het door J. J. de Vlieg, te Barwoutswaarder, ingestelde beroep tegen onze beschikking d.d. 15 Februari 1940, houdende weigering van vergunning tot het verbouwen van do perceelen Lange Mare nis 29 en 29a, ongegrond te verklaren. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 49. Leiden, 29 Maart 1940. Over ons voorstel van 12 Januari 1940 tot wijziging en nadere vaststelling van de verordening, regelende de rangen, het aantal, de samenstelling, de eischen van benoembaarheid en de bezoldiging van de ambtenaren van Politie der ge meente Leiden (Ingek. Stukken No. 9), dat in Uw Ver gadering van 22 Januari 1940 werd aangehouden, hebben wij nog het gevoelen ingewonnen van het Georganiseerd Overleg voor het Politiepersoneel, dat op wijziging van enkele onderdeelen van het voorstel heeft aangedrongen. Het Georganiseerd Overleg geeft in de eerste plaats in overweging in art. 3, lid 1, sub e, naast het maximum van 13 ook een minimum van 10 voor het aantal der hoofd agenten vast te stellen, teneinde de mogelijkheid om dit aantal belangrijk te verminderen uit te sluiten. Tegen deze wijziging hebben wij bezwaar, omdat dit aantal moet worden vastgesteld naar gelang het dienstbelang het eischt. Een beperking naar boven moet noodgedwongen worden aan vaard; een beperking naar beneden zou met het dienst belang in conflict kunnen komen. Verder wordt ernstig bezwaar gemaakt tegen de verlaging van de wedde van den agent 2e klasse met een proeftijd van 27.op ƒ26.Men wees er op, dat in andere plaatsen en speciaal in Schiedam, waar de verordening ex art. 223, 3e lid, der Gemeentewet later werd vastgesteld dan te Leiden, de wedde van deze functionarissen 1400. of meer per jaar bedraagt. Wij erkennen, dat de Minister voor Schiedam een ander standpunt heeft ingenomen, dan waarop hij zich ten aanzien van Leiden heeft gesteld. Wij zijn en blijven echter van oordeel, dat deze wedde voor een agent, die een proeftijd doormaakt, nog veel te leeren heeft en na een jaar als regel vast aangesteld wordt, terwijl hij bovendien in verreweg de meeste gevallen on gehuwd zal zijn, een alleszins redelijke belooning is. Wij merken nog op, dat capitulanten niet als agent 2e klasse met een proeftijd, doch direct in vasten dienst met een proefjaar op een aanvangsalaris van 28.worden aan gesteld. Wij meenen dan ook niet tot wijziging van lief voorstel op dit punt te kunnen overgaan. Vervolgens werd een opmerking gemaakt naar aanleiding van de vermindering van de kleedingtoelage voor de rechercheurs, die in burgerkleeding dienst doen, van 125. op 100.Toegegeven werd, dat vrijwel overal elders deze toelage 100.bedraagt. Men bracht echter onder onze aandacht, dat in tal van met Leiden vergelijkbare gemeenten deze ambtenaren voor oncontrdleerbaren, niet opgedragen extra dienst een toelage van 100.ontvangen tegenover de 50.die de Leidsche rechercheurs krachtens art. 22, lid 4, sub a, ontvangen. Men achtte het dan ook billijk, dat hun als compensatie voor de verlaging van de kleeding-toelage een verhooging van de toelage voor oncon trdleerbaren, niet opgedragen extra dienst, ter hoogte van 25.wordt toegekend. Het verband, dat hier tusschen beide toelagen wordt gelegd, kunnen wij niet zien. Is de kleedingtoelage te hoog, hetgeen wordt erkend, dan dient deze te worden verlaagd. Aan de andere kant achten wij het wel billijk, dat de toelage, bedoeld in art. 22, lid 4, sub. a, wanneer die ongunstig afsteekt bij dergelijke toe lagen in andere gemeenten, eenige verhooging ondergaat. Wij zijn mitsdien, zij het op andere gronden, bereid de ge vraagde wijziging in het voorstel aan te brengen. Tenslotte zou men het in hooge mate onbillijk achten, wanneer het eerste lid van art. 49 zou vervallen, daar deze bepaling, waarvan men de te groote vrijgevigheid niet vermocht in te zien, ook voor het overige gemeenteper- soneel van kracht is. Wij kunnen deze opvatting deelen en verklaren ons ook op dit punt bereid tot wijziging van het voorstel. Uiteraard zal nader moeten blijken, of de Minister ge voelig is voor de voor deze wijzigingen bijgebrachte argu menten. Wij maken van deze gelegenheid gebruik nog een wijzi ging van de onderhavige verordening bij Uw Vergadering aanhangig te maken. De Burgemeester heeft n.l. het voor nemen aan de Ambtsinstructie Politiepersoneel een bepaling ten aanzien van buiten diensttijd te verrichten werkzaam heden voor de bescherming van de bevolking tegen aan vallen uit de lucht, enz. toe te voegen, die in hoofdzaak overeenkomt met het bepaalde in art. 18, lid 4 van het Ambtenaren-reglement 1934. In verband hiermede dient art. 22 van de onderhavige verordening in den geest van art. 34, lid 1, sub b, en 3 van bedoeld reglement te worden gewijzigd. Het Georganiseerd Overleg voor het Politie personeel kan zich met deze wijziging, die o. i. verder geen toelichting behoeft, vereenigen. Wij brengen alsnu in ons voorstel van 12 Januari 1940 (Ingek. Stukken No. 9) sub a, de volgende wijzigingen aan; a. de wijziging, genummerd VIII, vervalt; b. toegevoegd wordt een wijziging, genummerd VII, luidende In art. 22: 1°. aan het derde lid na c toe te voegen: d. als bedoeld in artikel 9, derde lid, van de Ambts instructie Politiepersoneel 2°. een nieuw vierde lid in te voegen, luidende: 4. In zeer bijzondere gevallen kunnen echter Burgemeester en Wethouders op voorstel van den Burgemeester aan den ambtenaar op weekloon voor extra dienst, als bedoeld in het derde lid, onder d, bij wijze van tijdelijke toelage een billijke belooning toekennen; 3°. het vierde lid te nummeren 5 en in dit lid, sub a, het geldsbedrag ƒ50.te wijzigen in 75. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. J. GBOEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1940 | | pagina 3