26 MAANDAG 12 FEBRUARI 1940. Interpellatie Mevr. Braggaar i. z. verstrekking van warm (Braggaar e.a.) voedsel aan belioeftigen. nog zeer koud was. Daaruit had men toch wel kunnen con- cludeeren, dat er ook na 7 Februari nog wel behoefte zou bestaan aan warme maaltijden, ook al lagen er enkele dagen tusschen, die niet zoo koud waren. Niemand van de Raads leden zal er toch aan gedacht hebben, dat hij nu wel met een maaltijd minder toe kon: men zal ook gedurende deze eenigszins zachtere dagen even goed behoefte gehad hebben aan de gewone hoeveelheid voedsel. Door de stopzetting van deze voedselverstrekking zullen deze minst draagkrachtigen, wien het aan alles ontbreekt, toch zeker genoodzaakt zijn geweest minder te eten. Wat gij niet wilt dat U geschiedt, doe dat ook een ander niet! Wanneer men zelf behoefte heeft aan warm voedsel, dan moet men zeker de minst draag krachtigen, die dit niet kunnen betalen, in de gelegenheid stellen, een warmen maaltijd te gebruiken. Waarom is het College er toe overgegaan, om zoo spoedig met deze voedsel verstrekking te eindigen? Men kan ook niet zeggen, dat men te weinig hulp had. Bij de Yereeniging Schoolkindervoeding en bij de Vrijwillige Vrouwelijke Hulp was deze zaak in goede handen; er was een rooster opgemaakt, van de dagen en uren, waarop degenen, die zich hadden opgegeven om behulpzaam te zijn bij deze verstrekking, aanwezig moesten zijn. Spreekster heeft zich persoonlijk er van overtuigd, dat de dames, die hulp verleend hebben, eiken dag weer aan met de grootst mogelijke plichtsbetrachting en opgewektheid haar taak hebben vervuld. De vraag, of er geen waardeering was van de zijde van hen, voor wie de maaltijden bestemd waren, moet ook ont kennend beantwoord worden, want van hen, die regelmatig aan de maaltijden deelnamen, kon men vernemen, dat zij er zeer veel prijs op stelden. Op den laatsten dag, toen velen hun teleurstelling over het eindigen van den maatregel hadden uitgesproken en de vraag hadden gesteld, of zij verder zonder warm eten moesten blijven, nu zij zelf niet in staat waren het op een andere wijze te koopen, stond een 70-jarige man van zijn zitplaats op om in de eerste plaats zijn teleur stelling over het eindigen van den maatregel uit te spreken, maar in de tweede plaats de Overheid dank te betuigen voor de goede maatregelen, die zij genomen had, en den helpenden dames dank te zeggen voor haar bereidwilligheid. Dit is voor het College een aanwijzing, dat wat het voor deze menschen heeft gedaan, ook door hen wordt gewaardeerd. Na een korte onderbreking doet de koude zich wederom in al haar bitterheid gevoelen. De prijzen van de levens middelen maken het voor vele van de minst draagkrachtigen onmogelijk zelf voor éen warmen maaltijd te zorgen en daarom vraagt spreekster zich af, of het aantal deelnemers aan de maaltijden reden gaf met dezen maatregel te eindigen. Luidt het antwoord op deze vraag, dat het aantal deel nemers niet af-, maar wel toenam, dan is het minste, dat spreekster het College kan vragen, of dit de verzekering wil geven, dat althans gedurende de maand Februari de maaltijden zullen worden verstrekt, hetgeen niet wil zeggen, dat indien de koude na 29 Februari de menschen nog teistert, de verstrekking van warme maaltijden niet zal worden voortgezet. Spreekster is er van overtuigd, dat het College zelf geen gemakkelijke taak heeft en constateert, dat het met het nemen van verschillende maatregelen heeft getoond een open oog te hebben voor de nooden der armen. Van de zijde van verschillende Raadsfracties heeft men met ver schillende maatregelen van het College instemming betuigd en daarom gelooft spreekster met vertrouwen het antwoord van het College te mogen te gemoet zien. De heer van Stralen, namens het College de interpellatie beantwoordende, deelt in antwoord op de eerste vraag mede, dat het aantal deelnemers aan de warme maaltijden, ver strekt ten behoeve van de minst draagkrachtigen, op 12 Januari bedroeg 38. De aantallen waren de volgende dagen (tot 7 Februari) 50, 75, 92, 131, 162, 167, 184, 208, 247, 278,298, 336,340, 352,376,420,408, 409, 422,444,443 en 417 In antwoord op de tweede vraag deelt spreker mede, dat het College heden heeft besloten de voedselverstrekking met ingang van morgen weder te doen plaats hebben en omtrent de al of niet voortzetting wekelijks in de vergadering van het College in verband met de weersgesteldheid een besluit te nemen. Mevrouw Braggaar dankt den Wethouder voor het ant woord op de eerste vraag. Uit de cijfers is gebleken, dat de behoefte aan deze voedselverstrekking bestaat. Bij de be oordeeling van het aantal deelnemers, dat niet overweldigend groot is, dient men er rekening mee te houden, dat het in dezen voor de minst draagkrachtigen om iets nieuws gaat. Interpellatie Mevr. Braggaar i. z. verstrekking van warm (Braggaar e.a.) voedsel aan belioeftigen. Met het antwoord op de tweede vraag kan spreekster zich niet vereenigen. Het College kan nu van week tot week een .beslissing nemen, terwijl het naar spreeksters meening gewenscht is, dat de Raad besluit er mede door te gaan tot einde Februari, waarna opnieuw in verband met de weersgesteldheid een besluit kan worden genomen. De Voorzitter zegt, dat mevrouw Braggaar met het stellen van een bepaalden termijn de warm-voedselverstrekking geheel en al losmaakt van de weersgesteldheid, hetgeen het College juist niet wenscht. Het College heeft zich van het begin af aan op het standpunt gesteld, dat de warm- voedselverstrekking moet plaats hebben in verband met de hevige koude. Het College heeft begrepen, dat het in dezen eigenaardigen winter niet mogelijk is van dag tot dag over de voortzetting te beslissen en heeft daarom vandaag be sloten om, met handhaving van het principe, dat de ver strekking van warme maaltijden moet plaats hebben in verband met de strenge koude, van week tot week een be slissing omtrent de voortzetting van dezen maatregel te nemen. Wanneer het morgen gaat dooien en het de overige dagen mooi en warmer is, bestaat er volgens het College geen bijzondere reden om de voedselverstrekking te blijven voortzetten. De eigenaardige weersgesteldheid van de laatste dagen heeft echter geleerd, dat het ook niet wenschelijk is een besluit omtrent de al of niet voortzetting van dag tot dag of na heel korte termijnen te nemen. Het College heeft nu de zekerheid gegeven, dat gedurende een zeker tijdperk met de voedselverstrekking wordt voort gegaan, ook al valt in die periode de dooi in. In eerste instantie heeft mevrouw Braggaar, zich richtende tot het College, gezegd: wat gij niet wilt, dat u geschiedt, doe dat ook aan een ander niet. Noch de koude, noch het gebrek, dat eventueel door sommigen wordt geleden, is door het College veroorzaakt. Het College heeft, voor zoover het weet, niemand eenig leed aangedaan, dat het zich zelf niet zou willen zien aangedaan. Het is alleen de vraag, in hoeverre de Overheid verplicht is onder bepaalde omstandigheden te gemoet te komen aan bepaalde nooden. Dit is dus een geheel ander vraagstuk dan het vraagstuk, dat mevrouw Braggaar gesteld heeft. Het College heeft zich gesteld op het standpunt, dat het reeds gedurende vele jaren ingenomen heeft, dat tijdens felle koude warm voedsel verstrekt zal worden, maar het standpunt van het College is niet, dat in eiken winter, ook al is van felle koude geen sprake, voor de Overheid de bijzondere taak is weggelegd om aan hen, die in moeilijkheden verkeeren wat betreft het verkrijgen van warme maaltijden, extra-steun te verleenen door het verstrekken van warme maaltijden van gemeentewege. Onjuist is de beschuldiging, zou spreker bijna willen zeggen, van mevrouw Braggaar, dat het College, zelf badend in weelde, aan de minst bedeelden niet zou willen geven wat het zelf wel heeft. Zoo stelt men de zaak niet juist. De vraag is in het algemeen of de Overheid verplicht is, en of het gewenscht is, een dergeüjken steun te verleenen. De lieer van Stralen zegt, dat volkomen juist is, dat deze maatregel is getroffen in verband met de weersomstandig heden. De opzet was, dat deze voedselverstrekking zal plaats hebben bij zeer strenge koude. Niettegenstaande in den afgeloopen tijd strenge en langdurige koude heeft ge- heerscht, moest desalniettemin eiken dag weer de vraag beantwoord worden, of het noodzakelijk was die voedsel verstrekking een dag voort te zetten. Dit standpunt heeft spreker echter niet bevredigd, al kon spreker zich wel aan sluiten bij het standpunt van de andere leden van het College, dat deze maatregel toch verband moest houden en moest blijven houden met de weersomstandigheden, dat het dus thans niet de bedoeling was, te komen tot een permanente verstrekking van warm voedsel gedurende den winter, maar alleen te hebben een voedselverstrekking in verband met de weersomstandigheden. Nu kan men meenen, dat deze verstrekking onmiddellijk na het omslaan van het weer moet worden stopgezet, maar dit standpunt, dat tot nu toe ook door het College is ingenomen, heeft spreker toch niet kunnen bevredigen. Het is natuurlijk de vraag, of voldaan kan worden aan het verzoek van mevrouw Braggaar. Spreker heeft zich kunnen vereenigen met het antwoord van den Voorzitter, dat wekelijks over de voortzetting van deze voedselverstrekking zal worden beslist, hetgeen op zich zelf een verbetering is, daar tot nu toe over de voortzetting van dag tot dag werd beslist. Het is echter mogelijk, dat de vorst niet aanhoudt en dan zou, wanneer het verzoek van mevrouw Braggaar ingewilligd werd, deze voedselverstrekking nog enkele weken voortgezet moeten worden. Gelet op het feit, dat dit een maatregel is, die genomen wordt in verband met

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1940 | | pagina 12