4
MAANDAG 22 JANUARI 1940.
Benoemingen.
(van Bemmelen e.a.)
gedeelte van den Raad deze reorganisatie gewenscht acht?"
Spreker wil de zaak niet zoo scherp stellen als de Wet
houder het heeft gedaan. Het is alleen de Raad, die de be
noeming moet doen en op het denkbeeld is gekomen, dat
wellicht een andere combinatie van vakken ook mogelijk is,
daarover voorgelicht wil worden en aan de deskundigen wil
vragen, of zij zich met dit denkbeeld kunnen vereenigen.
Dit gevoelt spreker in het voorstel van den heer van Eek.
Daarbij heeft spreker er op gewezen, dat het onderwijs op de
H. B. S. voor een gedeelte op de praktijk gericht moet zijn
en voor een ander gedeelte voor de universiteiten en hooge-
scholen moet opleiden. Hierbij denkt spreker aan de vele
jongens, die naar de Handelshoogescbool in Rotterdam gaan,
waar zij met het diploma-A worden toegelaten. Spreker heeft
even gedacht aan de studie in Indisch recht, waarvan hij op
het oogenblik zelf niet eens zeker weet, of daarvoor het
diploma-A voldoende isin ieder geval geeft het diploma-B
daartoe wel de noodige bevoegdheid. Het lijkt spreker in
ieder geval beter, dat de jurist, die staathuishoudkunde en
staatswetenschappen doceert, ook onderwijs in handelsrecht
geeft, zoodat het onderricht in die trits van vakken in één
hand is en gegeven wordt door den daarvoor meest deskundige.
Bij aanneming van het voorstel-van Eek zal er tevens ge
legenheid zijn om met de thans aanbevolenen te overleggen,
of zij zich ten slotte niet met een dergelijke combinatie zouden
kunnen vereenigen.
De heer van Eek acht het in het algemeen niet gewenscht
om een benoeming, die aan de orde is gesteld, uit te stellen
uitstel schaadt gewoonlijk. Het zijn de eigenaardige omstan
digheden, waaronder de aanbeveling is tot stand gekomen,
die spreker tot de indiening van. zijn voorstel hebben geleid.
Spreker heeft geen enkele reden om critiek nit te oefenen
op het beleid van den directeur.
De zaak is echter niet zoo eenvoudig als zij thans, en
speciaal door den heer Wilmer, wordt voorgesteld. Het is
niet zoo, dat de directeur, de Commissie van Toezicht op het
Middelbaar Onderwijs en de Wethouder hebben overwogen
of het gewenscht is het onderwijs in handelsrecht op te dragen
aan een jurist. De zaak had even goed zoo kunnen zijn ge-
loopen, dat, indien er geen misverstand had bestaan, het
onderwijs in het handelsrecht inderdaad aan een jurist was
opgedragen; men heeft n.l. een jurist, leeraar aan de H.B.S.,
niet gevraagd of hij wilde solliciteeren naar de betrekking
van leeraar in het handelsrecht voor 2 uren per week. Waarom
het niet gebeurd is, kan de Raad niet precies te weten komen,
daar alles berust op een gesprek tusschen den directeur en
den leeraar en de een beweert ,,het is zus" en de ander zegt
„het is zoo"; er is dus een misverstand. Hadden alle autori
teiten gezegd, dat het onderwijs niet door een jurist behoeft
te worden gegeven, dan was er voor den Raad geen reden om
zich in deze zaak te mengen, maar nu een misverstand tot
de voorgestelde oplossing heeft geleid, bestaat er voor den
Raad alle reden om de benoeming uit te stellen en den autori
teiten te verzoeken de zaak principieel te overwegen.
Men heeft nu de keuze tusschen de twee aanbevolenen,
die wel in staat zullen zijn het onderwijs te geven, en een
jurist, die getoond heeft een voortreffelijk leeraar te zijn.
Onder deze omstandigheden lijkt het spreker beter toe de
zaak even uit te stellende Raad zal daardoor later op betere
gronden een beslissing kunnen nemen en dat is naar sprekers
oordeel het uitstel wel waard.
De heer Tepe vraagt zich af, of de heer van Bemmelen,
wanneer deze de zaak zoo buitengewoon onschuldig voorstelt,
de redactie van het voorstel-van Eek nog wel goed in zijn
hoofd heeft. Indien de Raad het voorstel-van Eek aanvaardt,
spreekt hij daarmede zeer positief uit, dat het gewenscht is
het onderwijs in het handelsrecht te doen geven door een jurist,
dit is voor een directeur al een half bevel om de lessen op te
dragen aan een jurist.
Spreker heeft er niets geen bezwaar tegen met den directeur
te spreken over de mogelijkheid van een combinatie als door
den heer van Bemmelen gewenscht en omtrent deze bespre
king mededeeling te doen, hetzij aan professor van Bemmelen
zelf, indien de bespreking met den directeur aanleiding geeft
om de vraag met den heer van Bemmelen gezamenlijk te be
spreken, hetzij aan den Raad, wanneer de bespreking met
den directeur tot positieve resultaten leidt. Het is echter
in het geheel niet noodig den directeur de vraag te stellen,
welke de heer van Bemmelen zooeven heeft geformuleerd.
De Raad kan bovendien niet beslissen over de vraag, of
het gewenscht is de lessen in handelsrecht te doen geven door
een jurist. Daarover behoeft niet meer met den directeur
gesproken te worden; spreker kent diens opinie op dit punt:
de directeur heeft geen bezwaar dit onderwijs aan een jurist
Benoemingen e.a.
(Tepe e.a.)
op te dragen, maar heeft ook nooit te kennen gegeven, dat het
per se door een jurist moet worden gegeven. Noch de vorige
directeur, noch de Commissie van Toezicht op het Middelbaar
Onderwijs heeft ooit een stap in deze richting gedaan, ook
niet onder den vorigen leeraar, die evenmin jurist was.
Spreker weet van den Directeur, dat deze inderdaad met den
leeraar-jurist over deze zaak heeft gesproken en de gedachten
van den directeur dus het eerst naar een jurist zijn uitgegaan.
De heer van Bemmelen: Kijk eens aan!
De heer Tepe zegt, dat de directeur niet heeft gemeend,
dat alleen een jurist dit onderwijs kan geven, maar wel heeft
gedacht, dat hij uit beleefdheid de vraag het eerst aan den
leer aar-jurist moest stellen. De directeur ziet de groote voor
deden van den practicus naast den jurist, vooral indien er
reden is om aan te nemen, dat de practicus voldoende juri
disch onderlegd is.
De aanneming van het voorstel-van Eek heeft ten gevolge,
dat de geheele zaak wordt uitgesteld tot een lateren datum,
dat de te benoemen sollicitant later in functie kan treden,
alles ten nadeele van de H. B. S. maar beteekent ook, dat
men een onbillijkheid begaat tegenover degenen, die zijn
opgeroepen en op de voordracht zijn geplaatst.
Het voorstel van orde van den heer van Eek wordt ver
worpen met 22 tegen 12 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Bosch van Rosenthal, Idenburg,
Key, Lombert, van Weizen, van Dijk, van Oyen, Tobé,
Eikerbout, van der Reijden, Wilmer, Bergers, van Rosmalen,
Yeenendaal, Eskens, Riedel, Huurman, Parmentier, Tepe,
Wilbrink, van Stralen en Yerweij.
Vóór stemmen: de heeren van Eek, van Bemmelen, Groene-
veld, Koole, Snel, Jongeleen, mevrouw Braggaar, de heeren
Piena, Beekenkamp, mevrouw de Cler, de heeren Schiiller
en Oostveen.
Hierna wordt tot de benoemingen overgegaan.
II. Benoeming van een leeraar in de handelswetenschappen
aan de Hoogere Burgerschool met 5-jarigen cursus. (2)
De Voorzitter verzoekt den heeren Tobé, Jongeleen,
Huurman en Riedel het stembureau te vormen.
Wordt benoemd met 30 stemmen, de heer F. J. J. van
Maklcelenberg, zulks met ingang van een nader door Burge
meester en Wethouders te bepalen datum; de heer C. H.
Heymans verkreeg 3 stemmen, terwijl 1 stem van onwaarde
was.
III. Benoeming van een gemeentelijken commissaris bij de
N.V. Leidsche Duinwater Maatschappij. (3)
Wordt benoemd met algemeene (34) stemmen: de heer
N. C. F. van Ginkel.
De Voorzitter dankt de leden van het stembureau voor de
genomen moeite.
IV. Voorstel tot het verlengen van de aanstelling van Dr.
W. C. Sinit, Drs. R. E. J. Zieck en II. A. Gerretsen tot tijdelijk
leeraar aan het Gymnasium resp. in natuurkunde, scheikunde
en teekenen. (4)
V. Voorstel inzake het aankoopen van verschillende pereeelen,
begrepen in het saneeringsplan GeeregrachtKraaierstraat. (5)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen IV en V
besloten.
VI. Voorstel inzake het ondershands verpachten van het
baggerwerk en de uitvoering van bijkomende werkzaamheden
aan Kuyf's Vuil- en Baggerbedrijf N.V. te Nieuwkoop.
De heer Schiiller vestigt er de aandacht op, dat de directeur
van den Reinigings- en Ontsmettingsdienst in zijn rapport
het College in overweging heeft gegeven zich na het aanbod
van den pachter alsnog te beraden over de vraag, of er al dan
niet een publieke verpachting moet plaats hebben. Spreker
had gedacht, dat de Commissie van Fabricage daarbij het
College van advies had kunnen dienen. Büjkbaar heeft het
College geen aanleiding gevonden deze vraag te overwegen en