VRIJDAG 22 DECEMBER 3939.
335
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van
1« December 1939, op Vrijdag 22 December 1939,
des namiddags te twee uur.
Voorzitter:
de heer Burgemeester Mr. A. VAN DE SANDEBAKHUYZEN.
Afwezig.is thans de keer Idenburg.
Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de
begrooting.
De heer Snel heeft met waardeering van den Wethouder
van Sociale Zaken vernomen, dat de plannen om den bouw
van een nieuwe Gepekte Brug in werkverschaffing te doen
uitvoeren door het College worden teruggenomen.
De Wethouder van Sociale Zaken heeft op spreker een
zachten drang uitgeoefend om de motie (No. 10) in zake de
werkverschaffing in te trekken; daarbij keeft de Wethouder
gezegd, dat men met de afwijzing van de werkverschaffing
90 van de werkloozen dupeert.
Spreker is het er mede eens, dat indien men de werk
verschaffing geheel en al uitschakelt, men daarmede een
aantal menschen dupeert, maar laat in het midden of het
percentage wel 90 isdit percentage komt spreker wel eenigs-
zins hoog voor in verband met de omstandigheden van den
laatsten tijd.
Volgens den Wethouder zullen bij elk werkobject, waarbij
een groot aantal arbeiders is betrokken, klachten worden
vernomen. Ook deze opmerking is juist. Aan deze klachten
wordt echter bij werkverschaffing geen aandacht geschonken
en men kan ze niet behoorlijk oplossen. Dit is sprekers
grootste bezwaar. Het rechtsgevoel van de arbeiders, die in
de werkverschaffing werken, wordt door deze handelwijze
geweld aangedaan. Volgens den heer Wilbrink waren velen
van hen tevreden. Daarmede is spreker het eens, voorzoover
het den eersten tijd van de werkverschaffing betreft, maar
spreker durft hier gerust verklaren, dat thans 90 van
de arbeiders ontevreden is. Er waren klachten over de
loonen, er waren legio klachten over de huisvesting op het
terrein en het ontbreken van drinkwater, schaftlokalen,
schuilketen, W.C.'s, die op ieder behoorlijk werk aanwezig
moeten zijn. Spreker acht het een schande, dat op een der
gelijk werk voor deze zaken niet gezorgd was. In de week
van 1318 December 1939 zijn de volgende loonen uit
betaald. Eén man ontving een loon gelegen tusschen ƒ8.
en 9.één een loon tusschen ƒ9.en 10.drie tusschen
po.en 12.13 tusschen 12.en 13.zes tusschen
ƒ13.en ƒ14.elf tusschen ƒ14.en ƒ15.en drie
tusschen 16.en 17.Uit deze loonen blijkt, dat de
nadeelige verschillen tusschen het door hen in de werk
verschaffing verdiende loon en het steunbedrag, dat zij
anders hadden ontvangen, voor deze arbeiders varieerden
van 0.58 tot 4.91. Spreker vindt dit verschrikkelijk. Nu
zou spreker nog aanleiding kunnen vinden om zijn motie
(No. 10) tot afkeuring van het tegenwoordig systeem van
werkverschaffing in te trekken, indien aan een bepaalde
voorwaarde werd voldaan, hoewel spreker niet de illusie
heeft, dat dit zal geschieden. Spreker zou n.l. bereid zijn
deze motie in te trekken, wanneer het College hem de toe
zegging zou kunnen doen, dat aan de arbeiders, die de volle
week hebben gewerkt, en die ook in de komende weken de
geheele week zullen werken, zal worden uitbetaald het basis
uurloon van 38 cent. Het laatste is niet mogelijk, zooals de
heer van Stralen nu zegtdat begrijpt spreker wel en daarom
is hij ook niet bereid deze motie in te trekken, want spreker
en zijn fractie kunnen dezen gang van zaken niet voor hun
verantwoording nemen.
De heer van Stralen heeft gezegd, dat het College aan deze
verkeerde toestanden verder niets heeft kunnen doen en
dat gemakkelijker hemel en aarde te bewegen zouden zijn,
dan dat men van het Departement een wijziging ten gunste
in deze regeling zou verkrijgen. Spreker begrijpt niet, welke
bezwaren men kan hebben tegen deze motie, waarbij de
Raad uitspreekt, dat het gewenscht is voor gemeentelijke
werkverruimingsobjecten zooveel mogelijk een normale wijze
van uitvoering te bevorderen en, indien financieele mede
werking van het Rijk voor uitvoering dezer werken onmisbaar
is, het Rijk te verzoeken deze medewerking te verleenen in
zoodanigen vorm, dat het werk op normale wijze door aan
besteding kan worden uitgevoerd. Indien spreker juist is
ingelicht, is de regeering reeds in deze richting werkzaam.
In ieder geval wil men de werkverschaffing door werk
verruiming vervangen. Spreker ziet dan ook geen enkel
bezwaar, op grond waarvan men tegen de motie zou stemmen.
Thans wenscht spreker nog een enkele opmerking te
maken over de controle op de naleving van het rijtijden
besluit.
Gemeente-begrooting Algcmecnc beschouwingen.
(Voorzitter e.a.)
De Voorzitter doet den heer Snel opmerken, dat diens
spreektijd om is.
De heer Snel wenscht slechts 2 minuten over dit punt
te spreken.
De Voorzitter kan den heer Snel daartoe niet het woord
verleenen, omdat deze alleen over ingediende voorstellen
kan spreken.
De heer Snel zal in het vervolg met een dergelijke rant
soeneering van den spreektijd geen genoegen meer nemen.
De heer Wilmcr zegt, dat de heer van Eek, sprekende
over diens motie (N°. 1) in zake het houden van optochten
met muziek en banieren op Zondagmiddag, groote woorden
gebruikte, toen hij den Katholieken tweeslachtigheid en on
waarachtigheid verweet. Spreker wil zich er toe beperken,
den heer van Eek deze waarheid in overweging te geven:
wanneer twee hetzelfde doen, is het nog niet hetzelfde en
wanneer twee verschillend doen, is het nog niet verschillend.
Overigens sluit spreker zich aan bij wat hij bij vorige gelegen
heden reeds herhaaldelijk en uitvoerig heeft uiteengezet.
De heer van Eek: Het is niet heel helder!
De heer Wilmcr Verwijst den heer van Eek kortheidshalve
naar wat spreker in vorige jaren heeft gezegd; spreker dient
ook rekening te houden met den hem toegemeten tijd en wil
over een bepaald punt nog iets meer zeggen.
Spreker handhaaft zijn advies om de motie-van Eek
(N°. 2) in zake de benoemingen in gemeentelijke commissies
bij acclamatie aan te nemen, maar maakt zich daarbij los van
de door den heer van Eek gegeven toelichting, gelijk spreker
reeds in eerste instantie heeft gedaan, toen hij verklaarde
dat bij aanneming van deze motie de meerderheid van den
Raad bij de benoeming van een curator van het Stedelijk
Gymnasium op dezelfde wijze kan stemmen als zij den vori-
gen keer heeft gestemd. Over het „zooveel mogelijk" kan
alleen verschil van meening bestaan, maar het verdient aan
beveling deze motie aan te nemen, niet omdat in de aanne-'
ming zooveel nut ligt, maar wel omdat uit de verwerping
zekere verkeerde conclusies zouden kunnen worden getrokken.
Uit de verwerping van deze motie zou men kunnen conclu-
deeren, dat de meerderheid van den Raad er niet voor is,
zooveel mogelijk rekening te houden met de verschillende
geestesrichtingen en naar spreker meent, zijn er in den Raad
geen of anders slechts enkele leden, die niet met de verschil
lende geestesrichtingen zooveel mogelijk rekening zouden
willen houden.
Het zou niet gewenscht zijn, dat, indien 5 deskundigen tot
curator moeten worden benoemd, alle vijf tot de S.D.A.P.
of de R.K.S.P. behoorden, tenzij men buiten de S.D.A.P.
of de R.K.S.P. geen deskundigen van gelijke bekwaamheid
kon vinden. Wanneer echter personen van gelijke deskundig
heid in verschillende geestesrichtingen worden aangetroffen,
moeten ook in een commissie als het College van Curatoren
van het Stedelijk Gymnasium zoo veel mogelijk personen
uit verschillende geestesrichtingen worden benoemd. Waar
dit het standpunt is zoo niet van den geheelen dan toch van
bijna den geheelen Raad, zou het een eenigszins vreemden
en ongewenschten indruk maken, die niet in overeenstem
ming met de waarheid en de werkelijkheid zou zijn, indien
de motie-van Eek (N°. 2) werd verworpen.
De heer van Eek heeft spreker verkeerd begrepen, indien
hij meent, dat spreker tegen de indiening van de motie (N°. 3)
bezwaar heeft, omdat de Raad haar toch wel zal verwerpen.
Straks zullen ook eenige voorstellen van roomsch-katholieke
zijde in stemming worden gebracht, waarvan spreker zeker
is, dat ze zullen worden verworpen. Dat is ook niet de reden,
waarom spreker tegen deze motie is. Spreker is tegen deze
motie, omdat voor ieder, die de werkelijkheid wil zien, abso
luut vaststaat, dat deze motie geen enkel nuttig effect heeft.
Wanneer men dus, zooals de heer van Eek dikwijls betoogt,
door de politiek ook wil bereiken een volksopvoeding, dan
moet men aan de indiening van dergelijke moties niet mee
doen, omdat men het volk niet goed opvoedt, wanneer men
het een schijn voorhoudt, die niet is overeenkomstig de
werkelijkheid. De schijn is hier, alsof men door aanneming
van deze motie wat bereikt, de werkelijkheid is dat ten eenen-
male niets wordt bereikt.
Inzake het voorstel-Schüller (N°. 6) tot het instellen van
een onderzoek naar de woningen, die krachtens de Woningwet
voor onbewoonbaarverklaring in aanmerking komen, het
voorstel-Schüller (N°. 7) betreffende toezending aan de
Raadsleden en publicatie van de resultaten van de telling