DONDEBDAG 21 DECEMBEE 1939.
317
Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen.
(Vervveij e.a.)
hoofdzakelijk door eikaars bedoelingen te miskennen of zelfs
te waardeeren? Deze en dergelijke vragen komen bij spreker
op als hij denkt aan de verhoudingen, waaronder men thans
gedwongen wordt te leven. Doch bij dit alles ontwaart spreker
toch een lichtpunt, n.l. dit, dat in breede lagen der bevolking
een naar sprekers meening gerechtvaardigde twijfel is ont
staan aan de juistheid en volkomenheid van het huidige
maatschappelijke stelsel. Immers, een stelsel dat de menschen
periodiek voor zulk een geweldige crisis plaatst, als wij nu
weer een beleven, toont toch wel zijn practische onbruik
baarheid en doet velen zich bezig houden met de gedachte,
op welke wijze daarin verandering is te brengen. Het is wel
merkwaardig, dat deze gedachte leeft bij de aanhangers van
de meest uiteenloopende wereldbeschouwingen. Hier ziet
spreker op den duur de voorwaarden ontstaan en groeien,
waaronder het mogelijk moet zijn een gemeenschappelijken
grondslag te vinden, waarop verder kan worden voort
gebouwd. Het is een belang van de allereerste orde naar
dezen gemeenschappelijken grondslag te streven. Gebroken
zal dan dienen te worden met de opvatting, als zouden
christendom en humanisme, en socialisme in een duurzame
tegenstelling tegenover elkaar staan en als zou sympathie
met het een onvoorwaardelijk uitsluiting van het ander tot
gevolg hebben. Gesteld eens, dat men elkaar in den strijd
tegen oorlog, dictatuur, werkloosheid en andere verschrik
kingen zou kunnen vinden op een gemeenschappelijke basis
met positieve middelen, welk een geweldige tegenkracht zou
men dan kunnen vormen! Moge uit den twijfel van thans
de zekerheid voor de toekomst geboren worden. Het zijn
deze gedachten, die spreker bij de uitoefening van zijn werk
voor de gemeente steun geven en spreker vleit zich daarnevens
met de hoop, dat men gezamenlijk en met vereende krachten
deze zware en zorgvolle tijden te boven zal komen.
De heer Wilbrink wil, na het enthousiaste slotwoord van
den heer Yerweij, dat hij onderschrijft, allereerst enkele
nuchtere, practische opmerkingen maken.
De heer Eskens heeft onlangs bij de rondvraag gevraagd,
of inplaats van de Luxemburgsche tegels, die voor het
Stadhuis gebruikt zijn, niet Hollandsche tegels gebruikt
hadden kunnen worden. Inderdaad is getracht, hiervoor
Hollandsche tegels te verkrijgen, maar doordat de fabrikant-
ievera/raner, die daarvoor was aangewezen;-en die-'ze alleen
leveren kon, niet tegels van de daarvoor geschikte qualiteit
en afmetingen kon leveren, is men er toe overgegaan de
Luxemburgsche tegels te importeeren. Evenwel is een groot
deel van de gebruikte tegels ook van Nederland sell fabrikaat,
maar inderdaad is een gedeelte van de gebruikte tegels
van Luxemburgsch fabrikaat.
Volgens den heer Key komt de nieuwe zweminrichting
ver weg te liggen. Spreker wijst den heer Key er op, dat in
principe tot stichting van deze zweminrichting besloten is
bij den aankoop van grond aan den Eoomburgerweg. En
ongetwijfeld zal het College met de toenmaals aanwezige
plannen rekening moeten houden, en daarop de projecten
moeten baseeren. Wat betreft de vraag, of die zweminrichting
te ver weg gelegen is, de Leidenaars, die gewend zijn ver
te fietsen of te rijden, zullen zich gaarne deze moeite ge
troosten voor een bezoek aan een moderne zweminrichting,
in welken uithoek van de stad deze ook is gelegen. Men kan
het in dezen nu eenmaal niet ieder naar den zin maken.
Men kan moeilijk een openbare zweminrichting midden in
de stad of dichtbij de nieuwste stadsgedeelten plaatsen.
Waar juist de beoefenaren van de zwemkunst nogal behoorlijk
ter been zijn, zullen zij ook den afstand naar den Eoomburger
weg nog wel kunnen afleggen. Spreker hoopt, dat van deze
zweminrichting een druk gebruik zal worden gemaakt, niet
tegenstaande de pessimistische beschouwingen van den
heer Ke.
De heer Bergers vestigde de aandacht op de brug over
de Haarlemmertrekvaart. Dit is een moeilijk vraagstuk.
Het College heeft getracht daarvoor een oplossing te vinden,
maar Gedeputeerde Staten hebben het College in dit opzicht
een halt toegeroepen, omdat die brug niet verlaagd mocht
worden in verband met de belangen van enkele beurt
schippers. Nu is het College door Gedeputeerde Staten de
eisch gesteld, dat de gemeente de schippers, die van dit
vaarwater nog geregeld gebruik maken, zou schadeloos
stellen. Waarop die schadeloosstelling zou moeten worden
gebaseerd, terwijl vooruit niet te zeggen is, of die schippers
nog één jaar of tien jaren van dit vaarwater gebruik zouden
gemaakt hebben, en of intusschen niet anderen daarbij
belang zouden kunnen hebben, was het College een raadsel,
waarvoor het geen oplossing wist. Het College heeft daarom
deze zaak even laten rusten. Intusschen heeft het College
in 1939 nog weer eens een telling van de daar passeerende
Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen.
(Wilbrink e.a.)
vaartuigen gehouden; deze bleken niet zoodanig hoog in
het water te liggen, dat ze niet onder een lage brug door
zouden kunnen, wanneer de brug aanmerkelijk minder laag
zou worden dan oorspronkelijk het plan was. De proef
wordt dezer dagen herhaald; als ze goed uitvalt, zoodat
men kan constateeren, dat er van die vaart weinig gebruik
wordt gemaakt, zal het College misschien Gedeputeerde
Staten kunnen vermurwen om toestemming te verleenen
deze brug te verlagen, waardoor men daar een behoorlijken
toestand kan scheppen. Wanneer de doorvaarthoogte van
deze brug dezelfde zou moeten blijven, zou het zeer moeilijk
zijn daar een behoorlijken toestand te krijgen, omdat daar
mede dan groote kosten gemoeid zullen zijn. Dan moeten
niet alleen de beide landhoofden opgehoogd worden, maar
ook de brug over de singelgrachtde huizen aan den Singel
tusschen Maredijk en Haarlemmertrekvaart komen dan
geweldig in het gedrang; dit alles brengt zooveel moeilijk
heden mee, dat het College het geraden heeft geacht, dit
nog een jaar uit te stellen, in de hoop dat Gedeputeerde
Staten dan wat gunstiger ten opzichte van deze zaak zullen
zijn gestemd.
Spreker onderschrijft ten volle den wensch van den heer
Eikerbout tot demping van het Levendaal. Het College
heeft deze zaak nu weer in handen gesteld van de Verkeers-
commissie. De Minister, die indertijd heeft gezegd: alleen
in de alleruiterste noodzakelijkheid zal ik daartoe toestem
ming geven, is wel afgetreden, maar zijn geest is nog aan het
Departement blijven rondwaren, in de hoofden der departe-
ments-ambtenaren; wanneer men dan met een verzoek bij
hen komt, heeft die geest daarop soms meer invloed dan
de tegenwoordige Minister. Spreker hoopt dan hij spreekt
thans voor zich persoonüjk, niet namens het College zoo
danige argumenten te kunnen aanvoeren, dat men dan
ook dien geest van het Departement nog zal kunnen ver
murwen en dat men tot demping van dit deel van het Leven-
daal zal kunnen overgaan.
De heer Eikerbout vraagt of het niet wenschelijk is, meer
speeltuinen aan te leggenhij is overtuigd, dat er in Leiden
een woningbouwvereeniging bestaat, die zeer gaarne dit
werk zou ter hand nemeneen voor speeltuin geschikt terrein
is volgens hem aanwezig aan de Heemskerkstraat. Tot zijn
teleurstelling moet spreker den heer Eikerbout mededeelen,
dat het'"College daaraan tnóeilijk zal kunnen medewerken.
De aanleg van speeltuinen, voorzoover deze tot op heden
reeds is geschied, heeft zulke aanmerkelijke financieele
offers van de gemeente geëischt, dat het College heeft be
sloten, aan dit werk, zoolang de financieele toestand van
de gemeente niet verbetert, verder geen uitbreiding te
geven.
De heer Eikerbout vraagt of het ook niet mogelijk zou zijn,
het land voor een speeltuin beschikbaar te stellen.
De heer Wilbrink zegt, dat, indien daartoe van de belang
hebbenden het verzoek zou komen, dit ernstig in overweging
zal worden genomen. De gemeente heeft indertijd op verzoek
van belanghebbenden aan de Groenoordstraat ook land
voor een speeltuin beschikbaar gesteld.
De heer Eikerbout stelt voor, (No. 13) de voetbrug aan
de Jan van Goyenkade tegenover de Stadhouderslaan te
verlagen tot een zoodanige hoogte als voor de scheepvaart
noodig is. De heer Eikerbout bedoelt natuurlijk: als voor
de scheepvaart mogelijk is. Nu is echter tusschen de Witte
Singel en de brug tegenover de Stadhouderslaan nog een
industrie gevestigd. Indertijd is tegen de verlaging van de
Zijlbrug bezwaar gemaakt op grond van het feit, dat die
industrie daarvan moeilijkheden zou kunnen ondervinden,
waartegen spreker zelf toen aangevoerd heeft, dat dit be
zwaar te ondervangen was, omdat die industrie in elk geval
nog voor schepen te bereiken zou zijn door den Vliet, onder
de brug tegenover de Stadhouderslaan door, welke brug
voldoende hoog was om de schepen te laten passeeren.
Deze industrie is gewoon, haar kolen te doen aanvoeren
in scheepjes van 100 ton. Wanneer er nu één zaak is, waar
omtrent spreker zich competent acht, dan is het wel de
doorvaarthoogte van een brug in verband met de afmetingen
der schepen, die moeten passeeren. Op het oogenblik zijn
er meer schepen van 100 ton, die niet onder die brug door
kunnen, dan die er wèl onder door kunnen. Wanneer men
die brug echter één trede verlaagt, wordt de aanvoer van
kolen met die schepen practisch onmogelijk. Waar een
verlaging van die brug met één trede toch van geen beteekenis
zou zijn, en daarmede zeker het belang van die industrie
zou worden benadeeld, ontraadt spreker de aanneming van
de motie-Elkerbout (No. 13) ten sterkste. Men moet de
industrie zooveel mogelijk tegemoet komen, maar men moet