316 DONDERDAG 21
Gem een fe-beg rooting Algemeenc beschouwingen.
(Verweij.)
Het argument van financieele onmacht, dat in enkele
klachten tot uitdrukking komt, is uiteraard ernstig en heeft
spreker dan ook bij voortduring bezig gehouden. Na rijp
beraad is spreker echter tot de conclusie gekomen, dat de
Leidsche Duinwater Maatschappij in dit opzicht geen taak
te vervullen heeft. Het inschakelen van de Leidsche Duinwater
Maatschappij in de voorziening in den nood, die er bestaat
bij vele ingezetenen, is volgens sprekers meening ongewenscht,
omdat men daarvoor over andere organen in de gemeente
beschikt. Het is noodzakelijk, de afbakening van de diverse
bemoeiingen, die er bestaat, strikt te eerbiedigen, wil men
niet in verschillende moeilijkheden geraken. Vandaar dat de
Leidsche Duinwater Maatschappij zich niet kan inlaten met
verschillende gevallen, waarin men steun behoeft, die zich
uiteraard ook bij haar openbaren. Daarvoor zijn Maat
schappelijk Hulpbetoon of soortgelijke diensten aangewezen.
Een en ander heeft het College dan ook het vertrouwen
geschonken, dat de bestaande tarieven den toets der critiek
en de vergelijking met andere, soortgelijke bedrijven glansrijk
kunnen doorstaan, temeer waar nog zeer onlangs de prijs
van een M3. water is verlaagd van 30 tot 27 cent en waar
zij voorts zijn gebaseerd op de gemiddelde verhoudingen,
zooals die in de practijk zijn aangetroffen. Wegens het groote
belang, dat daarbij betrokken is, is spreker uitvoerig op de
tarievenpolitiek en de daarop uitgeoefende critiek ingegaan.
De voorziening van de bevolking van goed en deugdelijk
water is een zeer belangrijk vraagstuk. Met het waterleiding
bedrijf en zijn richtige functionneering zijn groote sociale
belangen gemoeid; van de behartiging van deze belangen
vormt het verplicht stellen van een bepaalde minimum-
hoeveelheid, naar de ervaring overal heeft geleerd, een zeer
belangrijk onderdeel.
Het is gewenscht, dat Leiden tracht ook in de toekomst
zoo lang mogelijk zijn financieele zelfstandigheid te bewaren;
ook voor de toekomst acht spreker het streven om zoo lang
mogelijk zelfstandig te blijven van niet te onderschatten
beteekenis, gezien het feit, dat enkele groote gemeenten nog
steeds geen goedkeuring hebben verkregen op haar be
grootingen over de laatste drie jaren, dan lijkt het spreker
weinig aantrekkelijk, onder het toezicht van hoogere instanties
te staan. Het is spreker opgevallen hoe de heer Oud, thans
burgemeester van Rotterdam, gisteren als zoodanig omtrent
de positie van de gemeentebesturen in hun verhouding tot
het Rijk, blijkbaar eenigszins andere opvattingen huldigt dan
toen hij Minister van Financiën was. Op zich zelf acht spreker
dit verklaarbaarelke positie brengt haar eigen en een andere
verantwoordelijkheid mede. Spreker neemt het dus den heer
Oud niet kwalijk, wanneer hij daarover nu anders oordeelt.
Het lijkt spreker dus niet aangenaam onder toezicht van
hoogere instanties te staan. Ook wat spreker te dien aanzien
van collega's uit andere gemeenten wel eens vernomen heeft,
moedigt niet bepaald aan dit voorbeeld te volgen.
Als consequentie van dit streven naar financieele zelf
standigheid is het dan ook noodzakelijk, zich de noodige
beperkingen op te leggen, in het bijzonder ten aanzien van
het aangaan van nieuwe verplichtingen; niet dan in zeer
bijzondere gevallen zal daartoe dienen te worden overgegaan.
Spreker wijst in dit verband op den aandrang, uitgeoefend
door den heer Riedel, tot het verstrekken van een subsidie
aan het Leidsche Volkshuis. Het College is met den heer
Riedel overtuigd, dat men hier te maken heeft met een zeer
nuttige, sociale en paedagogische instelling van groote be
teekenis voor Leiden. Uit dien hoofde zou het zeer te be
treuren zijn, indien het Leidsche Volkshuis zijn arbeid zou
moeten staken, doch waar de gemeente reeds zooveel moeite
heeft om intact te houden, hetgeen aan sociale bemoeiingen
bestaat, kan zij zeer bezwaarlijk deze nieuwe verplichting
op zich nemen.
Bovendien bestaan in Leiden meer soortgelijke instellingen,
die eveneens financieele zorgen kennen; subsidieering van
de een zou ongetwijfeld consequenties voor anderen mee
brengen. Het valt spreker zwaar het te moeten zeggen, maar
de gemeentefinanciën zijn dermate zorgeischend, dat het
College genoodzaakt is hier ,,neen" te zeggen. De gemeente
is helaas niet bij machte, hier de helpende hand te bieden.
Spreker geeft intusschen de hoop niet op, dat het Leidsche
Volkshuis er in zal slagen op andere wijze uit de moeilijkheden
te komen. Wanneer het een beroep doet, hetgeen ongetwijfeld
reeds is gedaan, doch kan worden herhaald, op die Leidsche
ingezetenen, die in staat moeten worden geacht hier de
helpende hand te kunnen bieden, dan is het niet onmogelijk dat
dit nog eenig resultaat zal opleveren. Verleden jaar is het ook
een andere instelling, die het, voor de noodzakelijkheid
staande haar werkzaamheden te beëindigen, met de uiterste
krachtsinspanning gelukt, staande te blijven.
De heer Tobé stelt voor (No. 18) de Commissie voor Finan-
DECEMBER 1939.
Gemeenle-begrooting Algemeene beschouwingen.
(Verweij.)
ciën in te schakelen in den begrootingsarbeid. Spreker heeft
eenige gegevens verzameld, hoe het met deze zaak in de
andere groote gemeenten is gesteld en hem is daarbij ge
bleken, dat in nagenoeg alle groote gemeenten de Commissie
voor de Financiën niet in den begrootingsarbeid is inge
schakeld. Alleen in Amsterdam worden slechts de hoofdlijnen
van de begrooting in de Commissie voor de Financiën be
handeld. Dat wil zeggen, dat wanneer de begrooting klaar is,
in Amsterdam als regel een communiqué aan de pers wordt
verstrekteen avond tevoren wordt echter de Commissie
voor de Financiën ingeschakeld. Men kan hier echter toch
bezwaarlijk spreken van een inschakeling van de Commissie
voor de Financiën bij den begrootingsarbeid. Maar is deze
inschakeling ook inderdaad gewenscht? Men zou kunnen
zeggen, dat het gemakkelijker is voor een Wethouder, wanneer
hij bij voorbaat het met de financieele deskundigen uit den
Raad eens is, of dat het misschien tot verkorting van de
discussie aanleiding kan geven. Spreker is echter tot de
conclusie gekomen, dat tegen het inschakelen van de Com
missie voor de Financiën bij den begrootingsarbeid zeer
ernstige bezwaren bestaan. Spreker vreest, dat het dan niet
meer mogelijk zal zijn, de begrooting tijdig vóór 1 Januari
af te doen. De begrootingsarbeid vereischt zooveel voor
bereiding, dat het nu reeds moeite kost om tijdig klaar te
zijn. Schakelt men daarbij nog weer een instantie in, dan zal
dit tot nog meer vertraging aanleiding geven. Bovendien:
op het oogenblik komt alles in de Commissie voor de Finan
ciën, behalve juist de begrooting; toen spreker lid van de
Commissie voor de Financiën was, achtte spreker dat voor
zichzelf een groot voordeel, omdat het gewenscht is, dat de
leden van deze Commissie ten aanzien van de begrooting
geheel vrij staan in hun critiek. Bovendienwanneer inderdaad
belangrijke gedachten leven ten aanzien van maatregelen,
bij een begrooting te nemen, dan is daarvoor toch in de
allereerste plaats aangewezen de behandeling van de be
grooting in de secties; daar heeft men ook alle gelegenheid
om suggesties te doen en vragen te stellen. Spreker heeft
dus geen behoefte om wijziging te brengen in een sinds jaren
bestaande gewoonte, temeer omdat spreker bevreesd is, dat
inschakeling van deze Commissie weer tot een belangrijke
vertraging aanleiding zou geven. In één gemeente, n.l.
Dordrecht, heeft men de Commissie voor de Financiën
ingeschakeld, maar men is daarmee spoedig opgehouden,
omdat bleek dat dit in de practijk tot groote vertraging
aanleiding gaf.
De tegenwoordige tijdsomstandigheden kunnen op ver
schillende manieren worden getypeerd. Men kan zeggen, dat
deze periode in de wereldgeschiedenis eenvoudig ontzettend
en menschonteerend is. Daarmede zal ieder het eens zijn.
Echter komt men met het constateeren van dit feit niet
verder, omdat een dergelijke typeering vele vragen onbeant
woord laat en bovendien het gevaar in zich sluit, dat men
berust in het noodlot, dat onvermijdelijk schijnt. Men kan
echter ook zeggen, dat men een leerrijken tijd doormaakt
en dan informeeren naar het „hoe en waarom" deze toe
standen zijn gegroeid. Er is dus alle aanleiding om zich te
verdiepen in de oorzaken, die tot zulke afschuwwekkende
gevolgen hebben geleid. Waar is, dat noch het christendom
en het humanisme, noch het liberalisme en het socialisme
bij machte zijn gebleken om de vernietigende krachten van
de zelfzucht, het kapitalisme en imperialisme te bedwingen,
niettegenstaande allen oprecht meenen voorstanders te zijn
van een betere maatschappij-inrichting. Allen zijn overtuigde
tegenstanders van den oorlog en toch barst deze los; allen
zijn tegenstanders van armoede en werkloosheid en toch
schijnen deze maatschappelijke euvelen niet te keeren te zijn.
Hoe komt dit alles zoo? Van de beantwoording van deze
vraag hangt af de wijze, waarop men den opgedrongen
moeilijkheden zal tegemoettreden. Naar sprekers meening
moet hier van een collectieve verantwoordelijkheid worden
gesproken. Collectief zijn allen, hetzij als christenen, hetzij
als humanisten of als liberalen, of als socialisten, voor den
gang der maatschappelijke ontwikkeling verantwoordelijk.
En als het met die ontwikkeling in de verkeerde richting
gaat, is er dan geen reden tot bezinning, wellicht tot zelf
verwijt, omdat men gezamenlijk geen practische oplossing
heeft kunnen tot stand brengen voor het sociale probleem
en de daarmede verband houdende vraagstukken? Heeft men
het vrije spel der maatschappelijke krachten, waaraan in
nationaal verband, zij het vooralsnog voorzichtig en in be
scheiden mate, de breidel aangelegd moest worden, niet met
meer daadkracht, en dan in het bijzonder op internationaal
gebied, te beteugelen en onder de controle van het gezond
verstand te plaatsen? Heeft men, als tegenstanders van
oorlog, armoede en werkloosheid, instede van elkaar te be
grijpen en te waardeeren, zijn doel niet voorbijgeschoten,