DONDEBDAG 21
Gemeente-bcgrooting Algemeene beschouwingen.
(Vervveij.)
in de eerste plaats omdat de heeren te veel achteraf hebben
geredeneerd en zich büjkbaar niet voldoende hebben verdiept
in de oorzaken van bepaalde feiten. Beeds in het Algemeen
Verslag (bl. 9) ontmoet spreker de opmerking dat, ondanks
sluitende begrootingen, de rekeningen tekorten aanwezen met
een tendenz van stijging. Op de vraag, hoe dit te verklaren is,
wordt in datzelfde Verslag een juist antwoord gegeven, n.l.
dat er in crisistijd meer tegenvallers dan meevallers blijken
te zijn. Volgens de conclusie, die op dit antwoord volgt, moet
dan worden gerekend op tekorten, ook als de begrooting sluit.
Met name tegen deze conclusie kunnen in het algemeen
groote practische bezwaren worden aangevoerddeze conclusie
geeft blijk van onvoldoenden werkelijkheidszin. Spreker
erkent dat de opvatting, waarvan deze conclusie het gevolg
is, zeer solide genoemd kan worden, doch bij nadere beschou
wing kan er toch niet meer dan theoretische beteekenis aan
worden toegekend. Dat men bij het samenstellen van een be
grooting genoodzaakt is, maatregelen voor te stellen om het op
dat moment aanwijsbare tekort te dekken, is reëel en een zeer
redelijke eisch; deze eisch behoeft dan ook geen nadere ver
dediging, te meer niet voorzoover er nog dekkings-middelen
en -mogelijkheden aanwezig zijn, maar dat men bovendien
bij diezelfde begrooting ook al rekening zou moeten houden
met een mogelijk rekening-tekort is een eisch, die practisch
niet is te verwezenlijken. In de eerste plaats omdat bij voor
baat niet mag worden aangenomen, dat inderdaad een be
grooting van een bepaald dienstjaar een rekeningtekort zal
aanwijzen, gezwegen nog van de vraag, op welk bedrag dat
vooronderstelde tekort moet worden gesteld. Immers, men is
afhankelijk van omstandigheden, die met geen mogelijkheid
tevoren zijn aan te geven. Ook het omgekeerde kan het geval
zijn. Spreker wijst op de begrooting voor 1939; weliswaar
staat daaromtrent op dit oogenblik nog niets met zekerheid
vast, doch sprekers indruk is dat de cijfers van Maatschappehjk
Hulpbetoon in 1939 gunstig zijn beïnvloed door de plaatsing
van gesteunden bij de werkverschaffing te Valkenburg,
terwijl op het oogenblik, waarop de begrooting van 1939 werd
samengesteld en behandeld, van het tewerkstellen van zoovele
arbeiders niets bekend was. Voorts zijn er nog enkele andere
tendenzen in de begrooting van 1939, die de verwachting
wettigen dat zeer waarschijnlijk de rekening over 1939 een
heel wat gunstiger beeld zal vertoonen dan die over 1938.
In de derde plaats heeft spreker tegen die opvatting het
bezwaar, dat men al bij voorbaat twijfel uitspreekt over de
juistheid van de met zooveel zorg samengestelde begrooting.
In de vierde plaats wijst spreker op de financieele ver
houding tusschen het Eijk en de Gemeentenmen is reeds lang
doende op eenige wijze daarin verandering te brengen; de
hoop der gemeentebesturen is gevestigd op een wijziging
daarvan, die een verbetering beteekent.
Het is om deze redenen van Burgemeester en Wethouders
niet te verlangen, dat zij vooruit met eventueel te verwachten
rekening-tekorten rekening zouden houden en deze zouden
verwerken in aanhangige begrootingen.
Zeer beslist onjuist in haar algemeenheid is ook de bewering,
tot uiting gekomen in het Algemeen Verslag, (bl. 9) en ook in
deze discussie, dat om tekorten op te vangen drie maatregelen
moeten dienen, n.l. 1°. het aanspreken van reserves, 2°. ver
sobering en bezuiniging, en 3°. opvoering van inkomsten, en
dat in de laatste jaren van deze dekkingsmiddelen er voor
namelijk één is. aangewend, n.l. het aanspreken van reserves.
Dit nu is volslagen in strijd met de werkelijkheid. Wat de ver
sobering en bezuiniging betreft, brengt spreker in herinnering
1°. de maatregelen tot personeel-inkrimping bij de Licht
fabrieken, 2°. de maatregelen, genomen bij de Leidsche Duin
water Maatschappij, die tot een zeer beduidende besparing
hebben geleid, 3°. de inkrimping van het aantal brugwachters
in vasten dienst4°. de bezuiniging bij den Armenraad5°. het
feit, dat het College kans heeft gezien om, niettegenstaande
een verlaging van den verpleegprijs voor de Gestichten
„Endegeest", „Voorgeest" en „Ehijngeest" van 825.tot
660.per jaar, toch nog een sluitende rekening te behouden,
waardoor geen tekorten uit de gemeentekas behoefden te
worden bijgepast; 6°. de verbeteringen, in verband met de
voortschrijding van de techniek aangebracht bij den Beini-
gings- en Ontsmettingsdienst, waardoor het mogelijk is ge
weest om met het beschikbare personeel de zich steeds uit
breidende gemeente te blijven bedienen. De kosten van dezen
dienst per inwoner zijn in de laatste jaren nog steeds gedaald,
n.l. van ƒ3.tot ƒ2,825. Door toepassing van de noodige
efficiency zijn dus de meerdere kosten, veroorzaakt door de
uitbreiding van de gemeente, opgevangen; 7°. het onder
brengen van den Dienst van Bouw- en Woningtoezicht bij
Gemeentewerken; 8°. de salarisverlaging in 1937 doorgevoerd
naar aanleiding van een ministrieële circulaire voor het
gemeente-personeel van gemiddeld 4 Voorts wijst
DECEMBEE 1939. 313
Gemeente-bcgrooting Algemeene beschouwingen.
(Verweij.)
spreker op de aanmerkelijke besparing, voor de gemeente
ontstaan door de conversie van geldleeningen. Dit zijn enkele
groote punten; daarnaast vestigt spreker de aandacht op de
vele kleinere bezuinigingen, versoberingen en besparingen.
Post voor post wordt jaarlijks nagegaan, of er niet eens 50.
of 100.afkunnen b.v. door inkrimping van verslagen van
de gemeente of de bedrijven of diensten. Spreker wijst voorts
op de belangrijke verlaging van den post Presentiegelden
der Eaadsleden. Op het gebied van versobering en bezuiniging
is dus wel een en ander geschied.
Tot opvoering van de inkomsten der gemeente zijn in de
laatste jaren drie belangrijke voorstellen door den Eaad
aangenomen. 1°. De omzetbelasting werd verhaald op de
afnemers van gas en electriciteit, 2°. het tarief voor electri-
citeit voor huishoudelijk gebruik werd verhoogd, wegens de
toen dreigende stijging van den kolenprijs; 3°. het aantal
opcenten op de Personeele Belasting werd verhoogd van 100
tot 135.
Gegeven al deze feiten is dus niet houdbaar de bewering, dat
in de laatste jaren voornamelijk één middel is toegepast, n-.l.
het aanspreken van reserves. Waar is, dat in combinatie met
versobering en bezuiniging, en met opvoering van de inkomsten
het middel van aanspreken van de reserves is aangewend.
Op de vraag, hoe het in de toekomst met de gemeente-finan-
ciën zal gaan, kan zeer bezwaarlijk een afdoende antwoord
worden gegeven. Er bestaat nu eenmaal een zekere financieele
verhouding tusschen Eijk en Gemeenten en niemand weet,
hoe later die verhouding zal worden uitgewerkt en welke
gevolgen dit voor de Gemeenten zal hebben. Wel zal er eens
een eind komen aan het interen der reserves en ook aan de
bezuiniging en versobering. Hoe meer men de reserves aan
spreekt, des te meer zal de gemeente worden gedwongen, de
belastingen, dus de inkomsten, te verhoogen. De belastingen
komen dan tot het maximum-peil, dat de belastingwetgeving
den gemeenten toestaat. Dan is ook de belasting-reserve uitge
put. Zijn er daarna dan nog moeilijkheden, dan zal Leiden
het gezelschap moeten opzoeken van die gemeenten, die met
subjectieve en andere bijdragen uit het Werkloosheidsubsidie-
fonds zullen worden geholpen. Met andere woorden: dan is
men aangewezen op hulp van het Eijk, die slechts wordt ver
leend, als alle andere mogelijkheden zijn uitgeput. Dit wil
zeggen, dat de reserves moeten zijn verbruikt, dat er zooveel
mogelijk bezuinigd moet zijn en dat de belastingen tot den
top moeten zijn opgevoerd. Burgemeester en Wethouders
stellen er nog steeds een eer in, dat het in Leiden gelukt is, na
tien jaren economische crisis, nog baas te zijn in eigen huis,
door het voeren van een voorzichtige financieele politiek. Nu
kan men betoogen, dat het College reeds veel eerder had
moeten komen met verder gaande voorstellen tot belasting-
verhooging. Dit is een zeer aantrekkelijk standpunt, vooral
voor een Wethouder van Financiën; dit zou op zijn minst
bijgedragen hebben tot een vermindering van zijn financieele
zorgen en zou daardoor zijn ambtelijk leven wat aangenamer
gemaakt hebben. Men doet dan ook goed, het vraagstuk van
de vermeerdering der inkomsten van de gemeente te be
schouwen als het resultaat van verschillende opvattingen,
derhalve als een compromis tusschen zeer uiteenloopende
meeningen. Aan het hoofd der gemeente staat de Gemeente
raad, samengesteld uit de vertegenwoordigers der ingezetenen,
onder wie nu eenmaal verschillende stroomingen bestaan, zelfs
ten aanzien van de vraag of onder bepaalde omstandigheden
de belastingen al dan niet moeten worden verhoogd. En nu
ligt nog versch in het geheugen, de critiek, nog niet eens één
jaar geleden op het College geoefend, toen het met een be
scheiden voorstel tot belastingverhooging kwam, een critiek,
speciaal door de anti-revolutionnaire Eaadsleden uitgespro
ken. Gelukkig heeft de Eaad het voorstel van het College aan
vaard, waaruit blijkt dat het College niet schroomt met be
paalde, zij het ook pijnlijke voorstellen te komen. In dit ver
band hoopt spreker, dat het den heer Yeenendaal moge geluk
ken zijn invloed ten goede bij zijn fractie aan te wenden.
Intusschen is het volkomen geoorloofd, dat ook de Eaadsleden
initiatief-voorstellen tot belasting verhooging doen. Merk
waardig is het nu, dat op dit stuk als regel zoo weinig activiteit
wordt betrachtspreker kan dat begrijpen, maar dan maken de
opmerkingen van de verschillende heeren al een bijzonder
eigenaardigen indruk op spreker omdat zij de consequenties
van hun aanmerkingen uit den weg gaan. In de reeks maat
regelen, aangevende het groeiproces, waarin de gemeente
zich bevindt, en dat langzamerhand leidt tot de maximale
belastingheffing, waartoe de wet de bevoegdheid geeft, vormt
het voorstel van het College tot verhooging van het aantal
opcenten op de Personeele Belasting van 135 tot 150 wederom
een schakel. Naast het voordeel van de 34.000.dat aan
neming van het voorstel tot gevolg zal hebben, vormt het
bereiken van het aantal van 150 opcenten een belangrijken