312 DONDERDAG 21 DECEMBER 1939. Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen. (Tepe e.a.) ma voor deze Commissie betaald wordt op ten hoogste 30. per jaar. Wanneer men nu ziet, welke voordeelen de werk zaamheid van den heer vanjHoytema voor de gemeente oplevert, dan zou het dwaasheid zijn, van zijn medewerking af te zien. De heer van Hoytema heeft in den Leidschen gemeentedienst al zooveel bezuinigingen aangebracht, dat hij het hiervoor uit getrokken bedrag van f 1.000.al dubbel en dwars ver diend heeft. Wanneer de diensthoofden aan het College rangs- verhoogingen voorstellen, is het de heer van Hoytema, die de besprekingen voert over de gevallen, waarin de Commissie twijfel oppert aan de noodzakelijkheid daarvan. De heer Eikerbout komt tot de conclusie, dat zijn opmerking dat men hier had moeten invoeren de z.g. slapende of be vriezende wachtgeldregeling, inderdaad juist was geweest. Hij concludeert dit uit het feit, dat er bij de Lichtfabrieken eenige wachtgelders in dienst zijn, terwijl het College indertijd zon hebben gezegd, dat dit niet het geval zou zijn. Maar dat is niet het motief geweest, op grond waarvan het College de slapende wachtgeldregeling heeft bestreden: het College heeft deze op principieele gronden bestreden. Bovendien staat vast, dat de Minister daarvan ook niet wil weten. Het College heeft toen, ter geruststelling van hen, die zich onge rust maakten, dat later weer wachtgelders in dienst zouden worden genomen, waardoor weer een stuk van het wachtgeld zou afgaan, gezegd, dat de wachtgelders in den regel niet weer in dienst zouden worden genomen; dat was geen argu ment, maar alleen een mededeeling. Nu heeft de heer Eiker bout gesproken over het weer te werk stellen van de wacht gelders van de Lichtfabrieken. Spreker heeft zich tot de Directie gewend te dezer zake en verzoekt den heer Eikerbout er genoegen mee te nemen, dat spreker hem het tamelijk uit voerige schriftelijke antwoord van de Directie ter hand stelt ter kennisneming. De heer Verweij zegt, dat de discussie over de begrooting voor 1940 getuigenis heeft afgelegd van de groote aandacht en den diepen ernst, waarmede de begrooting is bestudeerd. Deze discussie getuigde verder van de hachelijke tijden, die men doormaakt, speciaal ten aanzien van de gemeente- financiën. Dit heeft spreker in hooge mate verheugd, en tot voldoening gestemd, omdat in het algemeen de financieele toestand der gemeente waard is met meer dan gewone aan dacht te worden bekeken. In normale tijden is dit reeds nood zakelijk, des te meer nog in abnormale tijden. De indiening en verdediging van het voorstel-Donders c.s. om het tekort van den dienst 1938 niet in vijf jaren af te schrijven (no. 20) is daarvan een bewijs. Spreker beschouwt de indiening van dit voorstel dan ook alleen als geschied op grond van motieven, uitsluitend verband houdende met het gemeentebelang, zoo als de voorstellers dit zien. Yoorzoover de voorstellers er in mochten zijn geslaagd, wellicht tegen hun aanvankelijke be doelingen in, doch starende door een zwarten bril, dien zij voor die gelegenheid hebben opgezet, den indruk te vestigen, als zou het met de gemeente-financiën bepaald zorgwekkend of wellicht droevig zijn gesteld, is spreker het met een dergelijke kenschetsing van den toestand niet eens. Noemt men echter den financieelen toestand der gemeente zorgeischend, zonder meer, dan is spreker het daarmede wel eens. De financieele toestand der gemeente is dus zorgeischend, niet zorgwekkend of droevig; spreker zegt dit omdat hij er zeer ernstig bezwaar tegen heeft de zaken ernstiger voor te stellen dan ze in feite zijn, speciaal bij een zoo ernstige zaak als de gemeente-finan ciën, wijl daarbij de hoogste gemeente-belangen zijn betrokken. Een gemeente van den omvang en de structuur van Leiden, die na tien jaren hevige economische crisis nog in het bezit is van haar financieele zelfstandigheid, en voorts nog een onge schokte credietwaardigheid geniet, heeft niet verdiend te worden beoordeeld op een wijze, die het gevaar in zich bergt, dat anderen twijfel zouden kunnen gaan koesteren aan de soliditeit, die van het gemeentebestuur ten aanzien van het financieel beheer mag worden verwacht. Naast andere is het voornamelijk dit bezwaar, dat spreker tegen de beschouwin gen, in het bijzonder van den heer Yeenendaal heeft. In vergelijking met de begrooting voor 1939 kunnen de gunstige factoren, die in de begrooting voor 1940 voorkomen, zooals 1. Subsidie aan Maatschappelijk Hulpbetoon/ 30.000. 2. het totaal der belasting-opbrengsten 10.000. 3. het wederom ramen van een winstuitkeering van het slachthuis6.000. 4. subsidie aan Schoolkindervoeding. 5.600. 5. subsidie aan de ziekenfondsen 12.000.— 107.000.— 6. uitkeering van de Lichtfabrieken op ruim 170.000.worden getaxeerd. De vreugde-stemming wordt echter aanmerkelijk verstoord doordat de ongunstige factoren, nl. Gemeentc-begrooting Algemeene beschouwingen. (Verweij.) 1. verlaging uitkeering Gemeentefondsen 45.950. 2. verhooging post rente en aflossing 92.000. 3. de post voor de luchtbescherming 25.000. 4. het totaal der fabricage-kosten15.000. 5. het totaal der onderwijs-uitgaven 15.000. 6. de po.st voor gedeeltelijke dekking van het tekort van de rekening over 1938 26.652. in totaal rond 220.000.het totaal der gunstige factoren met rond 50.000.overtreffen. Voorts zijn in de begrooting wederom verschillende extra- maatregelen verwerkt, die ook reeds eerder zijn getroffen, tot een som van 355.000.te weten: 1. de storting van een half procent in het Ver nieuwingsfonds der Lichtfabrieken 163.000. 2. het achterwege laten van de afschrijving op de aandeelen van de Leidsche Duinwater Maatschappij32.000. 3. Beschikking over de reserve pensioenfonds/ 21.000. 4. Beschikking over de reserve Grondbedrijf 30.000. 5. Kapitaalshandeling met het fonds voor Stadsontwikkeling100.000. 6. Halveering premie ongevallenfonds 9.000. Niettegenstaande de reeds vaker en thans weer voorgestelde extra-maatregelen overtreffen de nadeelige factoren nog steeds dus de voordeelige. Zoo lagen de feiten in Augustus 1939 en daarop is de geleide- brief vastgesteld. Vredelievend als men hier nu eenmaal is, is niet rekening gehouden met het uitbreken van den oorlog; zelfs bij benadering valt niet te zeggen, welke daarvan de ge volgen voor de gemeente-financiën zullen zijn. Veel goeds zal het echter niet zijn. Doch geheel los van de oorlogsomstandigheden vestigt spreker de aandacht op een omstandigheid, die zich thans voor het eerst voordoet. De algemeene reserve is n.l. langzamerhand opgeteerd en is thans geheel verbruikt. Deze reserve heeft de gemeente nuttige diensten bewezen, omdat ze bestemd was de rekeningtekorten op te vangen, waardoor het mogelijk was elk jaar met een schoone lei te beginnen. Dit is nu niet mogelijk geweest; de rekening over 1938 is afgesloten met een tekort van ruim 133.000.waarvoor geen dekking meer kon worden gevonden. Derhalve is voorgesteld, te trachten dit bedrag in vijf jaren weg te werken, hetgeen een geduchte handicap vormt voor de komende jaren. Een tweede omstandigheid, waarmee men in de nabije toekomst rekening heeft te houden, is deze, dat van de thans voorgestelde extra-maatregelen een tweetal zeker komen te vervallen, n.l. de 100.000.uit het fonds voor Stadsont wikkeling en de 21.000.uit de reserve van het Pensioen fonds. Reeds voor de volgende begrooting kan over deze be dragen niet meer ten volle worden beschikt. In de derde plaats wijst spreker op de uitgaven terzake van de luchtbescherming, waarvoor voorloopig een post van 25.000.op den gewonen dienst is uitgetrokken. In de vierde plaats vertoont de post rente en aflossing een stijging van 92.000.vergeleken bij 1939. Ziehier enkele belangrijke cijfers, die de conclusie wettigen, dat de gemeente door de crisis wel zeer is verarmd, niettegenstaande het voor zichtige financieel beleid, dat gevoerd wordt, en niettegen staande de belangrijke maatregelen die de Raad heeft ge nomen op het stuk van verhooging van blijvende inkomsten. Spreker denkt hierbij aan het verhaal van de omzetbelasting en de verhooging van de electriciteitstarieven bij de Licht fabrieken en aan de dit jaar ingevoerde verhooging van de opcenten op de personeele belasting van 100 tot 135. In dit verband noemt spreker ook de vele besparingen en bezuini gingen, vóór en na ingevoerd. Ook voor Leiden geldt dus, evenals voor vele andere gemeenten en ook voor het Rijk, dat de crisis van de laatste tien jaren haar niet onopgemerkt is voorbijgegaan. Inmiddels is men van de economische crisis in de oorlogscrisis geraakt; men heeft zich voor te bereiden op feiten en omstandigheden, die wederom van grooten invloed zullen zijn op de financiën der gemeente; hoe zal het gaan met de prijsstijging van de noodzakelijke levensbenoo- digdheden en van de materialen, noodig voor de uitvoering van openbare werken? Hoe zal op den duur de stand van de werkloosheid worden? Op deze vragen is geen afdoende ant woord mogelijk; men dient in dit opzicht dus slechts af te wachten, waarmede spreker geenszins zeggen wil, dat men de oogen voor deze omstandigheden moet sluiten. Thans de financieele beschouwingen naar aanleiding van de begrooting. Met groote aandacht heeft spreker de uiteen zettingen op dit punt van de verschillende Raadsleden ge volgd; hij heeft waardeering voor den inhoud van hun be- toogen zoowel als voor de wijze, waarop de diverse opvattingen zijn voorgedragen. Toch hebben bij spreker de verschillende opmerkingen een onbevredigd gevoel te voorschijn geroepen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 4