310 DONDERDAG 21
Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen.
(Tepe.)
door den Raad is aangenomen, welke verordening in October
1938 in werking getreden is. Dit is gebeurd in Amsterdam,
waar men zon hunkeren naar de medezeggenschap, en welke
gemeente beschikt over een afzonderlijke Afdeeling voor
Personeelszaken. De jarenlange pogingen, in Amsterdam
aangewend tot invoering van de medezeggenschap, vooral
van de medezeggenschap aan den top, hebben derhalve tot
nog toe niet geleid tot een positief resultaat. Wel is sprekers
idee om het definitieve resultaat hiervan in Amsterdam af
te wachten. Mr. Kropman, Wethouder voor Personeelszaken
te Amsterdam, zeide hieromtrent bij de behandeling van de
begrooting voor 1940:
„Van het vroegere enthousiasme van den Raad voor de
medezeggenschap van het gemeentepersoneel is weinig over
gebleven. Alleen de heer de Groot heeft er ditmaal over
gesproken. De medezeggenschap functionneert op het
oogenblik bevredigend, doch het moet groeien. Men zij dus
niet al te ongeduldig."
Op den groei van de medezeggenschap in Amsterdam zou
spreker nu wel eens gaarne willen wachten, maar toch wil
hij wel iets meer doen en spreker hoopt, dat de heer van
Eek tengevolge van hetgeen spreker nu gaat zeggen, zijn
voorstel No. 4 tot invoering van medezeggenschap voor
het gemeentepersoneel zal intrekken. Op de laatste ver
gadering van het georganiseerd overleg alhier, van 8 November
j.l., zijn o. a. ter sprake gekomen de voorstellen van den
heer van Eek, bij de behandeling van de laatste begrooting
hier aangenomen, waarbij n.l. aan het College is opgedragen
die voorstellen zoo spoedig mogelijk tot uitvoering te brengen.
In de vergadering van het georganiseerd overleg van 8 No
vember j.l. zijn die voorstellen besproken met nog enkele
andere voorstellen van de organisaties; uit de vergadering
is toen voorgesteld, die voorstellen nu niet in behandeling
te nemen, maar om uit het georganiseerd overleg een kleine
commissie te benoemen, die de geheele verordening op het
georganiseerd overleg nader onder de loupe zou nemen.
Daarmede is spreker gaarne accoord gegaan; die commissie
heeft reeds vergaderd en zal in Januari weer vergaderen.
Nu maakt spreker zich sterk, dat bij de herziening van de
geheele verordening ongetwijfeld ook het vraagstuk van de
medezeggenschap ter sprake zal komen. Spreker gaat verder
en zegt toe dat, mocht dit vraagstuk niet door de organisaties
ter sprake gebracht worden, hij het zal doen. Dit moge voor
den heer van Eek reden zijn om zijn voorstel No. 4 in te
trekken, niet omdat spreker dit voorstel niet wil, maar
omdat het onjuist is een uitspraak te doen, wanneer men
weet dat deze zaak toch spoedig in behandeling zal komen.
Het hoofdbezwaar, dat bij de meerderheid van het College
tegen het voorstel-Piena (No. 9) tot weder-aansluiting bij
de Intercommunale Commissie voor gemeentelijke personeels
aangelegenheden (Centraal Overleg voor gemeentelijke per
soneelsaangelegenheden) bestaat, en dat bij spreker pas
ontstaan is nadat Leiden eenige jaren lid is geweest van het
Centraal Overleg, is dat spreker gebleken is, dat dit Centraal
Overleg, zoo niet langs juridischen weg, dan toch langs
moreelen weg tracht de concepten, die uit het georganiseerd
overleg tusschen dit Centraal Overleg en de centraal ge
organiseerde personeelsorganisaties voortvloeien, op te dringen
aan de gemeenten, die lid zijn van het Centraal Overleg,
hoewel er in het reglemènt van dat Centraal Overleg geen
sprake is van een positieve verplichting voor de aangesloten
gemeenten om zich te onderwerpen aan de uitspraken van
het Centraal Overleg, en hoewel ook inderdaad in dat regle
ment een bepaling is opgenomen, dat het Centraal Overleg
geen verordenende bevoegdheid heeft. Dit is ten aanzien
van Leiden geschied ten aanzien van de ontwerpen van het
Centraal Overleg betreffende een ambtenarenreglement en
te vreezen is, dat het geschieden zal ten aanzien van een
nieuwe loonregeling en een hergroepeering der ambtenaren
enz. Daartegen heeft spreker ernstig bezwaar en hierin wordt
spreker bijgevallen door Mr. Kropman, den Wethouder voor
Personeelszaken te Amsterdam, toch zeker iemand met
democratische neigingen, die het volgende zegt:
„Het georganiseerd overleg functionneert alleszins be
vredigend. Juist daarom bestaat er geen enkele reden voor
Amsterdam om zich aan te sluiten bij het centraal georgani
seerd overleg. Want zoo goed als liet Amsterdamsche overleg
is, zoo slecht vond de Wethouder het centraal overleg in
Den Haag. En dit ligt voor de hand, want de omstandig
heden, waaronder gewerkt wordt, zijn in elke gemeente
verschillend.
Door de gemeenten Utrecht, Rotterdam, Den Haag en
Amsterdam is wel eens het denkbeeld geopperd, dat zij
tezamen een aparte sectie van het centraal overleg zouden
vormen, doch dit denkbeeld is door het centraal overleg
afgewezen.
DECEMBER 1939.
Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen.
(Tepe e.a.)
Voor het behoud van de gemeentelijke autonomie op het
gebied der loonen is het wenschelijk, dat Amsterdam zich
houdt aan het eigen plaatselijke overleg. Van deze autonomie
is weliswaar reeds veel verdwenen, doch dit kan geen reden
zijn om ook het laatste restje prijs te geven. Sluit Amsterdam
zich bij het centraal overleg aan, dan is het gedaan met
alle zeggenschap, ook van den raad, over de salarispositie
van het gemeentepersoneel."
Soortgelijke overwegingen gelden ook nu nog voor de
meerderheid van het College om zich niet bij het Centraal
Overleg aan te sluiten. Spreker moet den heer Piena de
illusie ontnemen, dat vele gemeenten tot dit Centraal Overleg
zijn toegetreden: er zijn enkele gemeenten toegetreden, maar
er zijn ook enkele uitgetreden, zoodat het totale aantal aan
gesloten gemeenten ten hoogste één grooter is dan bij de
oprichting. Het feit, dat niet meer dan 12 gemeenten zijn
aangesloten, terwijl er veel meer gemeenten met meer dan
40.000 inwoners zijn, is wel een bewijs, dat het Centraal
Overleg niet de algemeene instemming heeft. Spreker ontraadt
dus aanneming van het voorstel-Piena (No. 9) tot weder-
aansluiting bij het Centraal Overleg.
Men moet zich niet te zeer verontrusten, dat de inwerking
treding van het Arbeidscontractantenbesluit, waarover de
heeren Wilmer en Beekenkamp hebben gesproken, nog niet
heeft plaats gehad; dit feit heeft practisch zeer weinig ge
volgen gehad. De heer Wilmer maakte zich ongerust, dat
ten gevolge van het nog niet in werking treden van dit
besluit ten aanzien van de arbeidscontractanten een onge-
wenschte toestand zou bestaan of voortbestaan. Dit is niet
juist. Sinds dit besluit in den Raad genomen is, is overeen
komstig dit besluit gehandeld in het algemeen bij de aan
stelling van los personeel en bij de aanstelling van tot nog toe
los personeel in vasten dienst. In 1938 zijn 30 losse ambte
naren en arbeiders in vasten dienst aangesteld, en evenzoo
30 in 1939. In het algemeen kan men dus zeggen, dat ten
gevolge van het eenigszins vertraagd in werking treden van
deze verordening geen nadeel ontstaan is voor het personeel.
De heer Schüller zegt, dat indertijd de rechtspositie van
het losse personeel niet is verbeterd.
De heer Tepe vraagt, wat dat er mee te maken heeft.
Wat geeft het, dat de rechtspositie van bepaalde ambtenaren
nog niet in werking is getreden, wanneer toch overeenkomstig
die rechtspositie gehandeld wordt? Spreker erkent: juridisch
staat die rechtspositie niet vast, maar het is den heer Schüller
toch niet in de eerste plaats te doen om de juridische structuur,
maar om het practisch effect. En dit is, dat geen enkel
nadeel van eenige beteekenis geleden is.
Wat nu die vertraging betreft, er wordt in den Raad her
haaldelijk geklaagd over bepaalde vertragingen van werk
zaamheden, die ook inderdaad voorkomen, die ook het
College zelf niet aangenaam zijn.
Het kan ook wel eens gebeuren, dat een zekere nalatigheid
heeft plaats gehad, die niet te excuseeren is, maar zoo is
het in het algemeen toch niet. Wanneer spreker dictator van
Leiden was, zou hij met Hitler kunnen zeggen: das habe ich
in einer Woche er ledigt, maar dat wenscht de Raad niet
en dat wenscht spreker niet, omdat Nederland een democra
tische Staat is, waarin men met verschillende instanties te
maken heeft, opdat niet de geheele verantwoordelijkheid
rust op één persoon, die zeer feilbaar is. Maar dit brengt
ook ontzaglijke vertraging mede; hoe meer organen gekend
moeten worden in liet nemen van bepaalde maatregelen,
des te meer vertraging wordt veroorzaakt. Zoo komt spreker
vaak uit de vergadering van het georganiseerd overleg terug
met 175 amendementen, die weer besproken moeten worden
in het College en die daarna weer terug gaan naar het ge
organiseerd overleg en dan is het in het geheel niet verwonder
lijk wanneer vanaf het oogenblik, waarop een verordening
op de helling wordt gebracht, tot de inwerkingtreding, zooals
bij deze verordening, twee jaren verloopen; dat is werkelijk
niet abnormaal en ondenkbaar. Ook in Amsterdam, waar
men een afzonderlijke afdeeling voor Personeelszaken op de
Secretarie heeft, die Leiden ontbeert, worden dergelijke zaken
niet in een vloek en een zucht behandeld. Ook daar liggen
jaren tusschen het oogenblik, waarop de zaken aanhangig
worden gemaakt en waarop ze in werking treden; dat is in
het geheel niet buitengewoon. Bovendien mag men de groote
gemeenten in dit opzicht niet vergelijken met Leiden. Leiden
is nu eenmaal te groot voor servet en te klein voor tafellaken
Leiden kan zich niet de weelde permitteeren van een even
groote bezetting van de Secretarie als de groote steden; dit
zou voor een stad als Leiden te duur worden. Ook hebben
zich juist in de laatste jaren eenige omstandigheden voor
gedaan, die inderdaad een extra-vertraging hebben bewerkt.