326 DONDERDAG 21 DECEMBER 1939. Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen. (Voorzitter.) houders dit deed. Men zou dan altijd bij besprekingen moeten vastleggen, wat niet voor openbaarmaking, bestemd is. De gewoonte is ook, dat Gedeputeerde Staten, wanneer zij het College een brief schrijven, ten aanzien waarvan zij wenschen dat de Raad er kennis van neemt, dit uitdrukkelijk zeggen. Op deze deugdelijke gronden heeft het College bezwaar tegen overlegging van deze correspondentie. Thans wenscht spreker iets te zeggen over een andere, be trekkelijk algemeene zaak n.l. de opmerkingen, door den heer Veenendaal gemaakt over een van de hoofdstukken van de begrooting. Spreker meent begrepen te hebben, dat de heer Veenendaal toevallig hoofdstuk III der begrooting bij den kop genomen heeft, maar evengoed opmerkingen had kunnen maken over een ander hoofdstuk en dat naar diens meening ook die andere hoofdstukken eens degelijk onder de loupe genomen moeten worden om te zien, of daaraan iets te ver beteren valt. Het College meende echter in de Memorie van Antwoord duideüjk gemaakt te hebben ten aanzien van dit punt, dat men voorzichtig moet zijn met het maken van ver gelijkingen en dat men deze nooit kan maken zonder een nauwkeurige kennis van de details van de te vergelijken ob jecten. Nu is de heer Veenendaal door een mankgaande ver gelijking tot den indruk en tot de conclusie gekomen, dat Leiden wat betreft hoofdstuk III, duur is, en zelfs dat door de combinatie van politie en brandweer de zaak nog duurder wordt, terwijl spreker zich integendeel sterk maakt dat, als spreker en de heer Veenendaal samen de cijfers eens zouden bekijken, wel degelijk zal blijken, dat die combinatie een niet onbelangrijk voordeel heeft opgeleverd. Alle waardeering en allen lof heeft spreker voor de pogingen van den heer Veenen daal, zich eens in deze zaak in te werken en nuttige adviezen te geven, die tot versobering en bezuiniging zouden kunnen leiden. Spreker geeft den heer Veenendaal echter den raad hierbij te overwegen, dat wanneer men een dergelijk werk aanpakt, men zich niet moet voorstellen, dat men dit doen kan met papier en potlood, zittend aan de schrijftafel; het is inderdaad niet waarschijnlijk, dat men dan tot resultaten zou komen en spreker heeft den indruk, dat de heer Veenendaal wat vlug met zijn oordeel is geweest, omdat diens methode niet juist is. De heer Veenendaal zou goed doen met te trach ten eens op de hoogte te komen van de zaak en haar eens grondig te bestudeeren, maar dan zal hij het met spreker eens zijn, dat de Gemeenteraad al een zeer slechte plaats is, om dit te bereiken. Ook moet de heer Veenendaal niet vergeten, dat het juist het College is, dat de verantwoordelijkheid draagt voor de doelmatigheid van de verschillende uitgaven. Spreker krijgt den indruk, dat de houding van den heer Veenendaal ten deze, en vooral diens suggestie om commissies van bezuiniging in te stellen, voortspruit uit een zeker wantrouwen in het beleid van het College, want indien er een lichaam is, dat zich er mede bemoeien moet en spreker stelt zich voor, dat het slechts één lichaam moet zijn, die dit doet is het het College en dit is door het geregeld kennis nemen van de omstandig heden der verschillende diensten en bedrijven en van alle uitgaven der gemeente, daarbij voorgelicht door de Afdeeling Financiën, volledig op de hoogte en in staat om te oordeelen. Men kan moeilijk naast het College een commissie benoemen, die de zaken ook gaat bekijken en alvorens hiertoe in staat te zijn, een enorme hoeveelheid werk zou hebben te ver richten. In dit verband merkt spreker op, dat het zeer onjuist zou zijn de handeling van de samenstelling der begrooting te verplaatsen van het College naar de Commissie van Financiën. Het College is er juist voor om de begrooting voor te bereiden; het beschikt over alle gegevens en heeft alle studie gemaakt, die er voor noodig ishet beschikt over alle middelen om zich goed op de hoogte te stellenwanneer men de Commissie van Financiën daarbij inschakelde, zou men het College op dat punt verdubbelen, wat zou leiden tot een stroeveren gang van zaken in de gemeente. Spreker waardeert het dus, dat de heer Veenendaal deze knikte hem zooeven reeds toe bereid is, zich met deze zaken intensiever te gaan bemoeien en gaarne wil spreker verklaren, dat de Commissaris van Politie, (die spreker ont kennend antwoordde op de vraag, of de heer Veenendaal bij hem om inlichtingen was geweest), de Afdeeling Financiën, spreker zelf en wie ook volmaakt bereid zijn met den heer Veenendaal die verschillende zaken te bespreken en dezen de noodige inlichtingen te geven, waardoor misschien zeer vele van diens bezwaren zullen verdwijnen. De heer Veenendaal moet niet denken, dat als de begroo tingen bij het College binnenkomen, dit zegt: laat ze maar drukken; zij worden nauwkeurig bekeken en post voor post wordt nagegaan om te zien, of er iets uit te halen is. Telkens stuit men daarbij, niet alleen bij hoofdstuk III, maar ook bij Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen. (Voorzitter.) andere hoofdstukken, op vastliggende feiten, waaraan niets te veranderen valt. Wat hoofdstuk III betreft, bedraagt het totaal der geraamde uitgaven ca. 665.000.Voor salarissen en kleeding is in totaal uitgetrokken ca. 345.000.deze zaken zijn precies vastgelegd in de verordeningenmen kan er niets aan verande ren, tenzij men de verordeningen verandert en den Minister daarvoor meekrijgt. Voor onderhoud der lantaarns en verdere kosten der verlichting is ca. 110.000.uitgetrokken. Is men nu zoo tevreden over de verlichting in de stad, dat men meent op dezen post te kunnen bezuinigen? In Dordrecht staat er 35.000.voor op de begrooting. Het is spreker niet bekend, waardoor het verschil wordt veroorzaakthet doet er ook betrekkelijk weinig toe. In Leiden zou men dezen post ook kunnen verlagen, als men de uitgave naar de Lichtfa brieken schoof, maar dit zou geen bezuiniging geven. Verder komen op hoofdstuk III nog voor de posten verzekering, pensionneering enz. van ambtenaren en beambten, alsmede kindertoeslag, te zamen groot 116.000.rente en aflossin gen van geldleeningen tot een totaal bedrag van 35.000. luchtbescherming 25.000.Al deze posten vragen in totaal 631.000.over deze posten kan spreker niets meer zeggen; hij kan er met den Commissaris van Politie niet over spreken, omdat de Afdeeling Financiën zegt: het moet, het kan niet anders, er valt geen woord tegen te zeggen. Men kan het betreuren, dat de gemeente Leiden een zeer duur politiebureau heeft, maar het staat er eenmaal en men moet er op afschrijven. Spreker heeft groote uitgaven moeten doen voor den bouw van een nieuwe brandweerkazerne, die inderdaad noodig was (de oude was niet meer bruikbaar) en voor het aanleggen van brandkranen. Dit zijn uitgaven, die men vroeger ver zuimd heeft. Het is betrekkelijk zeer moeilijk op dergelijke zaken te bezuinigen. Men moet daarover echter niet spreken, als men niet volledig van de détails op de hoogte is en als men niet precies weet, of er inderdaad nog mogelijkheden om te bezuinigen zijn. De heer Veenendaal sprak verwijtend over de regeling van de pensioenen. Daarmede is het College het eens. In 1913 heeft de gemeente, gebruik makende van het amendement-de Geer die pensioenen voor rekening van de gemeente genomen. Later heeft de gemeente ze nog eens verdeeld over een groot aahtal jaren. Daaraan valtniets te veranderen. Wenscht de heer Veenendaal dan, dat spreker het aantal agenten van politie zal verminderen? Het vereischt ook zeer nauwkeurige studie om te kunnen beoordeelen, hoevele agenten men noodig heeft. Maar spreker kan de verzekering geven dat hij met het aantal agenten, dat hij heeft, niet toe komt voor het werk. Het is mogelijk, dat andere gemeenten veel minder agenten hebben. Dit ligt misschien aan de gesteldheid van die gemeenten; het is ook mogelijk, dat de Rijkswetgever ingegrepen heeft en het dien burgemesters onmogelijk gemaakt heeft zich van agen ten te voorzien. In dien toestand is Leiden nog niet; gelukkig kan men hier nog voldoen aan de redelijke verlangens van de burgerij en van den Raad in dit opzicht. Spreker geeft den heer Veenendaal dus in overweging, zich van de zaken op de hoogte te stellen; hij zal daarbij van spreker alle mogelijke hulp ontvangen. Wat betreft de motie-van Eek (N°. 1) betreffende het hou den van optochten op Zondag, de wijze waarop de heer van Eek daarover gesproken heeft, heeft spreker zeer teleurgesteld. Men zou daarin n.l. moeten zien een bewijs van toenadering van de sociaal-democraten tot de burgerlijke partijen en de heer van Eek haalde er zelfs de houding van de sociaal-demo craten tegenover het Koninklijk Huis bijzijn republikeinsche gevoelens weerhouden hem toch niet, mee te doen aan een erkenning van de verdiensten van Hare Majesteit de Koningin. Onder de huidige tijdsomstandigheden en met het oog op de geschiedenis van de Regeering van Hare Majesteit, onlangs herdacht, hadden de sociaal-democraten in Leiden wel eens een ander geluid mogen doen hooren bij deze gelegenheid, dan dat zij de feestviering dulden en dan dat zij dit gebruiken om propaganda te maken voor hun eigen plannen. Spreker ziet in het geheel niet in, dat het voorstel zeer bescheiden is, zooals de heer van Eek zegt. Spreker acht het geheel onjuist, dat de heer van Eek den Zondag wil gebruiken voor optochten, hij kan daarvoor den Zaterdag even goed gebruiken. De Zondagsrust, om nog niet eens te spreken van de Zondags heiliging, die in dezen voor velen maatgevend is is voor de geheele burgerij gewenscht en goed en is een zegenrijke instelling. Die Zondagsrust wordt verstoord door politieke propaganda en dat is verkeerd. Spreker zou de motie-van Eek (N°. 1), indien ze wordt aangenomen, toch naar alle waar schijnlijkheid uit anderen hoofde, naast zich neerleggen. Met zeer veel genoegen heeft spreker de verklaring van den heer Eskens gehoord, dat het niet speciaal de confessioneelen zijn,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 18