DONDERDAG 21 DECEMBER 1939. 325 Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen. (Voorzitter e.a.) worden behandeld. Al met al zit de Raad krap in zijn tijd, waarom spreker den Raad voorstelt met het College mede te werken aan het nemen van den maatregel, dien spreker zoo juist heeft geschetst. De heer van Beinmelen kan zich volkomen met het voorstel van orde van den Voorzitter vereenigen, maar wenscht hieraan nog iets te verbinden. Van middag heeft de Wethouder van Financiën medegedeeld, dat het voorstel van den heer Donders c.s, (No. 20) alle kans van slagen heeft, althans, dat het opnieuw ter sprake zal worden ge bracht, nadat Gedeputeerde Staten zich over de begrooting hebben uitgesproken. Het is naar sprekers meening vol komen onnoodig nu nog iets over voorstel No. 20 te zeggen; het is van alle kanten toegelichtieder heeft daarover kunnen zeggen, wat hij wilde. De Raad zou een heel eind opschieten, indien dit voorstel verder buiten beschouwing werd gelaten en daarom vraagt spreker zich af, of men niet onderling kan afspreken er verder geen woord aan te wijden. De Voorzitter zou het niet verstandig achten het voostel- Donders c.s. (No. 20) geheel van de bespreking uit te schake len. Spreker wil er zelf iets over in het midden brengen en neemt aan, dat een van de voorstellers er ook nog iets over zal willen zeggen, na hetgeen door den Wethouder daarover is opgemerkt. Wordt zonder hoofdeüjke stemming overeenkomstig het voorstel van den Voorzitter besloten. De Voorzitter legt allereerst namens het College van Burge meester en Wethouders de volgende verklaring af in verband met een in de pers opgenomen beoordeeling van den architect van het nieuwe Stadhuis. In een van de groote bladen is op 6 December 1939 een mededeeling verschenen, waardoor de goede naam van den architect van het Stadhuis wordt aan getast, althans op de wijze, waarop hij zich van zijn taak kwijt, een blaam geworpen wordt. Wel is waar wordt in deze correspondentie ook opgenomen het antwoord op de opmer kingen, door den Raad gemaakt op die punten, waarop men meent, dat over den gang van zaken aanmerkingen gemaakt zouden kunnen worden, maar niettemin maken het artikel en deszelfs opschrift en toon den indruk, dat er in de stad en in den Raad een gevoel van ergernis bestaat en dat men over den architect, ronduit gezegd, ontevreden is. Het College betreurt het in zeer sterke mate, dat hier een totaal verkeerde indruk over de samenwerking tusschen de gemeente en den architect gewekt wordt. Op de meest aangename wijze heeft het College met den heer Blaauw samengewerkt; voor zijn toewijding en werkkracht en voor zijn zeer groote nauwkeurig heid heeft het College niets dan lof. Het bouwen van een Stadhuis met de daaraan verbonden groote en ongewone moeilijkheden is geen normaal bouwwerk als een school, huis of fabriek. Daarbij kwamen in dit geval nog de moeilijkheden met het terrein en de belendingen en alle technische en aestheti- sche vraagstukken, terwijl bovendien de architect hier niet te maken heeft met een bouwheer, die gemakkelijk en dadelijk alle beslissingen kan nemen, maar met een gecompliceerd en min of meer traag werkend bestuursapparaat, wat de ge meente nu eenmaal is. Dat er daardoor wel eens aanleiding tot verwondering bij buitenstaanders over een vermeenden tragen gang van zaken ontstaat, is niet te verwonderen, maar daaruit valt zeker niet de conclusie te trekken, dat er aan de samenwerking iets hapert, en zeker niet aan de waardeering voor den architect. De Raad heeft de bestaande bezwaren over den gang van zaken besprokendeze bezwaren zijn al of niet met succes weerlegd of toegegeven. Maar spreker conclu deert met nadruk gelukkig hebben juist twee critici in den Raad, die nauwkeurig en van nabij met den heer Blaauw en zijn werk bekend zijn, zich in denzelfden geest uitgelaten dat men met den heer Blaauw geen verkeerde keuze heeft gedaan. Het zou onjuist zijn, indien de meening postvatte, dat Leiden zich niet gelukkig prijst de groote kennis, werk kracht en toewijding van den heer Blaauw te hebben kunnen verwerven. Wat de begrooting zelf betreft, het voorstel-Donders c.s. (N°. 20) om het tekort op de rekening 1938 thans ineens te dekken, heeft in het middelpunt van de belangstelling ge staan. Dit was vooral een kluif voor den Raad en leverde een zeer gemakkelijk punt van bestrijding van het College op; spreker heeft zich niet aan den indruk kunnen onttrekken, dat deze discussie veel eenvoudiger had kunnen worden opge vat en misschien eenigszins is opgeblazen, vooral ook omdat de Raad, het College kennende, toch wel had kunnen begrijpen, dat ook het College deze wijze van sluitend maken der begroo ting zeker niet met groote ingenomenheid heeft aanvaard. Het Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen. (Voorzitter.) verschil tusschen den Raad en het College is, dat het College belastingverhooging moeilijk acht en een groot gedeelte van den Raad van meening schijnt te zijn, dat dit gemakkelijk gaat. De hoofdvraag is echter: waarop bezuinigt men, en hoeveel belasting kan men 'nog opleggen. Een indicatie in die richting ware nu eens een werkelijke bijdrage van den Raad geweest. Veel woorden en veel phrases de heer Donders heeft er het College weieens een klein beetje een verwijt van ge maakt waren in dezen niet noodig. Wanneer spreker na de door den Wethouder van Financiën gedane mededeeling n.l., dat het College een wijziging grootendeels overeenkomstig het voorstel-Donders c.s. (N°. 20) in de begrooting wil aan brengen, eenigszins gericht heeft op de physionomie van den Raad, meent hij te mogen concludeeren, dat men min of meer verwonderd is geweest en gedacht heeft: als het College er zoo gemakkelijk op ingaat en als het ware dadelijk bakzeil haalt, had het dit dan niet veel eerder kunnen doen en daar door den Raad veel tijd kunnen besparen? Het College heeft er niet over gedacht, het zoo op te vatten en heeft er zeker niet over gedacht de nuttige discussie, die dit punt heeft opgeleverd, uit den weg te gaan of te willen missen. Men moet niet vergeten, dat het College thans een nood maatregel heeft genomen om den begrootingsarbeid niet te hinderen en den voortgang van de zaken in de gemeente niet te belemmeren. Met de aankondiging van de wijziging in de begrootingsvoorstellen heeft het College bedoeld te zeggen, dat het tijd noodig heeft om zich te beraden over de vraag, wat het nu te doen staat, omdat het wel degelijk waardeering heeft voor hetgeen van de zijde van den Raad werd opgemerkt en dit gaarne nog eens nader onder de oogen wil zien en ook omdat het bemerkt heeft, dat de Raad blijkbaar tegen verder gaande bezuinigingen, die naar sprekers oordeel ongetwijfeld moeten uitmaken een onderdeel van de maatregelen, welke genomen moeten worden om de begrooting te doen sluiten, niet zulke overwegende bezwaren heeft als het College ver onderstelde. Bovendien wil het College nog wel eens over deze zaak overleg plegen met het College van Gedeputeerde Staten. Om al deze redenen was het voor het College ge- wenscht tijd te winnen. Het beteekent dus niet, dat het College geheel van zijn vroeger ingenomen standpunt zou zijn afgestapthet is bereid er van af te stappen, maar het wil zich den tijd gunnen om deze zaak rustig te overwegen en na te gaan helaas niet in verband met suggesties van den Raad, want het College heeft ze niet gekregen wat het in dezen den Raad in overweging zou kunnen geven. Spreker hoopt, dat de Raad deze beteekenis van de wijziging, die het College in de begrooting heeft voorgesteld, wel wil inzien. Op dit punt komt spreker tot de vraag van den heer Veenendaal in zake het openbaar maken of het aan den Raad ter beschikking stellen van de correspondentie, door het College met Gedeputeerde Staten over de begrooting gevoerd. Wanneer het College, dat tot taak heeft de begrooting voor den Raad voor te bereiden, daarover met Gedeputeerde Staten overleg pleegt, is het niet raadzaam omtrent dit overleg inlichtingen aan den Raad te verstrekken; evenmin is dit raadzaam, indien Gedeputeerde Staten, gelijk evenzeer voor komt, de zaak met het College nader wenschen te bezien. Indien het College de correspondentie aan den Raad overlegde, zou dit ten gevolge hebben, dat de correspondentie werd bemoeilijkt, omdat men er dan rekening mede moest houden, dat wat men schrijft ook in den Raad zou kunnen ter sprake komen. Spreker heeft nooit veel gelezen over de ongetwijfeld van uitermate groot belang geweest zijnde conferenties, welke gehouden zijn met de colleges van Burgemeester en Wethouders van verschillende groote en belangrijke steden in den lande, wier begrootingen nu juist niet zoo heel gemakke lijk genade kunnen vinden in de oogen van de Gedeputeerde Staten, die daarover te zeggen hebben. Zeer goed begrijpt spreker, dat men daarover niet al te veel publiceert, evenmin als over de besprekingen, die men van tijd tot tijd met den Minister daarover houdt. Noch het College van Gedeputeerde Staten, noch de Minister zouden het waardeeren, indien be sprekingen van vertrouwelijken aard openbaar werden ge maakt. Juist die vertrouwelijke verhouding tusschen Gedepu teerde Staten en het College is voor de gemeente van groote beteekenis. Herhaaldelijk hebben tijdens sprekers burgemees terschap belangrijke besprekingen met Gedeputeerde Staten geleid tot zeer aanvaardbare oplossingen, die door een open bare behandeling waarschijnlijk niet zouden worden bereikt. Ook is nooit gebleken, dat Gedeputeerde Staten zouden prijs stellen op het doen van mededeelingen over die besprekingen en correspondenties; spreker neemt ook niet aan, dat Gede puteerde Staten, achter het College om, Raadsleden zouden voorlichten omtrent hun meening en spreker zou het ook onjuist achten indien het College van Burgemeester en Wet-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 17