324 DONDERDAG 21 DECEMBER 1939. Gemeentc-begrooting Algemcene beschouwingen, (van Stralen.) gemeente in het geheel niets heeft te zeggen; dit groote misverstand is de oorzaak, dat de werkverschaffing impopulair wordt. Men moet in alle geval trachten dit uit den weg te ruimen. Wanneer een arbeider, die in de werkverschaffing is geplaatst, verplicht is te verzuimen, doordat hij de begrafenis van een broer of zuster moet bijwonen of bij het huwelijk van een eigen kind tegenwoordig moet zijn, ontvangt hij voor dat verzuim geen cent vergoeding; dit is af te keuren; in particuliere bedrijven zal het niet vaak voorkomen, dat arbeiders, die om deze wettige redenen moeten verzuimen, voor dit verzuim 100 van hun loon ingehouden zien. Het is echter nog sterker, en daaruit blijkt, hoe men bij den Rijksdienst voor de Werkverschaffing uitgaat van en zich vastzet op principes, die niet kunnen worden verdedigd: de man, die, wegens de begrafenis van een zuster in een andere plaats, moest verzuimen, ontving daarvoor geen ver goeding en kreeg bovendien de mededeeling, dat des Zaterdags ook nog van zijn loon zou worden afgehouden: 22 cent brandstoffentoeslag van een dag en 8 cent rijwielvergoeding. Yan de zijde van het College is in verschillende opzichten geprobeerd verbetering te brengen in de toestanden bij de werkverschaffing. Toen de werkverschaffing in Valkenburg begon, waren niet minder dan 100 man genoodzaakt dagelijks te voet den afstand van ongeveer 2 uur naar en van het werk af te leggen, omdat zij niet over een fiets beschikten en velen van hen ook niet konden fietsen. Onder de te werk gestelden waren menschen van meer dan 60 jaar, die op dien leeftijd geen fiets meer kunnen aanschaffen of nog fietsen kunnen leeren, die dus genoodzaakt waren tweemaal daags de lange wandeling naar dit werk te maken. Het College was echter van oordeel, dat deze personen zeker niet moesten worden verplicht, in deze werkverschaffing te worden geplaatst, doch dat zij daarvan vrijgesteld moesten worden. Een bewijs hoe graag de menschen van deze ge legenheid om te werken gebruik maken, is wel, dat deze menschen verzochten geen moeilijkheden te maken voor wat hen betreft, omdat zij liever een urenlange wandeling naar dit werk maakten dan dat zij van deze werkverschaffing zouden worden uitgeschakeld. Er zijn in totaal 65 arbeiders geschorst voor den tijd van 1 tot 13 weken. Spreker onderschrijft de opmerking, dat het toezicht op dit werk niet in alle opzichten zóó is geweest, als gewenscht zou zijn. Zulk een werkobject is geen meisjeskostschool; het is niet te verwachten, dat de arbeiders daar met fluweelen handschoenen worden aangepakt; onder de arbeiders zijn ook zeer lastige en onwillige elementen, anderzijds zouden, wanneer sommige werkbazen op het werk wat tactischer waren opgetreden, vele conflicten voor komen kunnen zijn. Dan zou ook niet de verbittering ont staan zijn, die tot de impopulariteit van de werkverschaffing heeft geleid. Voorschriften omtrent bescherming en huis vesting op het terrein moeten van Rijkswege worden gegeven. Dit geschiedt jammer genoeg niet. Het hangt van de leiding van het werk af, of maatregelen op dit gebied worden ge nomen; immers, de Arbeidswet, die voorschriften kan geven ten aanzien van de huisvesting en beveiliging op dit gebied, is op deze werken niet van toepassing. Op het terrein van de werkverschaffing van de Leidsche Duinwater Maatschappij in Wassenaar is thans nog geen drinkwater aanwezig. Er is in afkeurenden zin over de Nederland sche Heide Maatschappij gesproken. Wanneer men echter de werk verschaffing accepteert, en daarbij financieele medewerking van het Rijk vraagt, is er niet aan te ontkomen dat daarbij door het Rijk wordt bepaald, dat de uitvoering van zulk een werk aan de Nederlandsche Heide Maatschappij moet worden opgedragen. De toestand, dien men enkele jaren geleden hier kende, was heel wat gunstiger; toen werden dergelijke werkverschaffingen, b.v. de demping van het Levendaal en de aanleg van de Leidsche Hout en Houtlaan, in eigen beheer uitgevoerd of aanbesteed. Toen zijn klachten in deze mate nooit voorgekomen. Het is dus wel mogelijk, dat de tactiek van de Nederland,sche Heide Maatschappij eenigszins aanleiding geeft tot het ontstaan van dergelijke klachten. Moeten nu deze klachten aanleiding geven tot afwijzing van alle werkverschaffing, zooals volgde uit de verdediging, die de heer Snel van zijn motie (No. 10) gaf? Die vraag beantwoordt spreker ontkennend. Het College zou het niet voor zijn verantwoording kunnen nemen, wel bewust aan groote aantallen werkloozen de gelegenheid te ontnemen om zich, althans tijdelijk, van eenig meer inkomen te verzekeren. Vooral de vrouwen der werkloozen zijn buiten gewoon dankbaar voor de tijdelijke vermeerdering van inkomsten voor haar gezin. De werkverschaffing geeft nu eenmaal gelegenheid, door Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen, (van Stralen e.a.) de uitvoering in handenarbeid veel meer werkloozen aan het werk te stellen; dat wil zeggen niet alleen grootere aan tallen, maar ook meer soorten van werkloozen, die bij uit voering van het werk op normale wijze nooit kans op werk zouden krijgen. Vooral ongeschoolde arbeiders uit de fabrieken moeten ook de kans hebben te werk te worden gesteld. De motie-Snel (No. 10) houdende afkeuring van het tegen woordig systeem van werkverschaffing kan spreker persoonlijk wel onderschrijven; het College acht haar overbodig. In het algemeen moet natuurlijk werkverruiming op de normale wijze op den voorgrond staan; bij elk voorstel tot uitvoering in werkverschaffing heeft de Raad gelegenheid daarover te oordeelen en te beslissen. Daarom zou den heer Snel dus kunnen worden verzocht, zijn motie in te trekken. Spreker onderschrijft de motie volkomen; hij is het eens met het principe, dat werkverruiming op de eerste plaats moet staan en dat werkverschaffing uitzondering moet blijven, maar en dit zegt spreker ook namens het College het is niet noodzakelijk dit opnieuw door den Raad te doen uit spreken. Het College staat op het standpunt, dat voorzoover er klachten zijn, al het mogelijke gedaan moet worden om die klachten weg te nemen. Over deze klachten is rapport uitgebracht; deze zaak is bij het College aanhangig. Het College zal ongetwijfeld besluiten het noodige te doen om aan de gerechtvaardigde klachten en grieven een einde te maken en aldus de bezwaren tegen de werkverschaffing te doen verminderen. Spreker verzoekt daarom den heer Snel de motie in te trekken. Over de motie van den heer Jongeleen, waarnaar de heer van Dijk vroeg, zal spreker niet spreken, waar binnenkort het rapport van den Geneeskundigen Dienst inzake de op neming van patiënten in de Anna-Kliniek ter sprake zal komen. Ten onrechte meent de heer van Dijk, dat vrije ziekenhuis keuze voor armlastige, patiënten in het geheel niet bestaat. Wel is in de verordening bepaald, dat de armlastige patiënt, die moet worden opgenomen, in de eerste plaats wordt aangeboden aan het Rijks Academisch Ziekenhuis, doch is tevens bepaald, dat, wanneer in dat ziekenhuis geen plaats is, opneming in een ander ziekenhuis, ter keuze van den patiënt, kan geschieden. De heer van Dijk wenscht blijkbaar, dat men geheel en al vrij in de keuze van het ziekenhuis, dus ook ten aanzien van het Academisch Ziekenhuis, zal zijn. Het is niet mogelijk aan dezen wensch te voldoen. In een oude overeenkomst met het Rijk is vastgesteld de verplichting van de gemeente om alle armlastige patiënten ter verpleging in het Academisch Ziekenhuis aan te bieden. Tegenover deze contractueele ver plichting staat het beding van de zijde der gemeente, dat de verpleegprijs goedkooper zal zijn. Zoolang deze over eenkomst bestaat, is het niet mogelijk, dat de gemeente, met voorbijgaan van het Academisch Ziekenhuis, de armlastige patiënten geheel vrijlaat in de keuze van de verpleeginrichting. De Voorzitter wenscht, alvorens de verschillende sprekers van antwoord te dienen, een soort van voorstel van orde aan het oordeel van den Raad te onderwerpen. Het zal den Raad niet zijn ontgaan, dat men thans laat is met de behandeling van de begrooting en dat door verschil lende omstandigheden, waaraan noch de Raad, noch het College iets kan doen, het gevaar bestaat, dat de begrooting en de daarbij behoorende agenda niet op het daarvoor gewone tijdstip Vrijdagavond kan worden afgehandeld. Spreker heeft daarom overleg gepleegd met enkele raadsleden, die zoo welwillend zijn geweest, hem daarin te gemoet te komen. Uit dit overleg heeft zich het voorstel ontwikkeld om den spreektijd bij de replieken min of meer te rantsoeneeren. Spreker had het zich als volgt voorgesteldaan ieder van de leiders van de vier groote fracties zal een spreektijd van 20 minuten worden verleend, aan ieder van de „eenling-partijen" en de „tweeling-partijen" zal een spreektijd van 10 minuten worden toegekend en verder zullen voor alle voorstellen de voorstellers een spreektijd van 5 minuten hebben. Het College komt hedenavond met de beantwoording van de verschillende sprekers gereed, maar voor verdere bespre kingen zal niet veel tijd meer over zijn. Bedenkt men boven dien, dat er altijd door het een of ander wat tijd verloren gaat, dan kan men aannemen, dat morgen om 5 uur de replieken geëindigd zijn. Van 5 uur tot 5.30 uur kunnen de stemmingen over de verschillende motiën en voorstellen worden gehouden. De Vrijdagavond is dan nog alleen beschikbaar voor de be handeling van de artikelen, maar uit de omstandigheid, dat daarbij slechts één voorstel is gedaan, kan men min of meer afleiden, dat deze behandeling niet veel tijd in beslag behoeft te nemen. Vervolgens dient dan de suppletoire agenda te

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 16