322 DONDERDAG 21 DECEMBER 1939. Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen, (van Stralen.) Naar spreker vreest, zal dit voorname punt wel de oorzaak zijn, dat men nog niet spoedig tot de samenvoeging van beide diensten zal kunnen overgaan. De heeren Piena en Eikerbout hebben verbetering van de positie van het personeel van Sociale Zaken en van Maat schappelijk Hulpbetoon bepleit. Spreker onderschrijft wel, dat de positie van dit personeel in een ongunstige verhouding staat tot de positie van de ambtenaren bij andere gemeente lijke diensten. Daarvoor is inderdaad ook wel een oorzaak aan te geven. Er is n.l. een verschil van opvatting omtrent het karakter van deze diensten als crisis-instelling. Er is een gedachte en een hoop, dat mettertijd, wanneer de crisis gaat luwen en de gemeentelijke bemoeiingen op dit terrein zouden kunnen worden vereenvoudigd, dan zulke groote diensten met zoo'n groot personeel niet meer noodzakelijk zullen zijn. Bij de beoordeeling nu van de vraag, of personeel in vasten dienst moet worden aangesteld, moet dus de vraag in aanmerking genomen worden, of later aan dit personeel wel blijvende behoefte zal zijn. Spreker onderschrijft dit, maar is niettemin van oordeel, dat de rechtspositie van dit personeel, in aanmerking genomen ook het karakter van deze diensten als crisis-instelling, toch nog wel verbeterd moet worden. Van de in totaal 73 personen, bij de diensten voor Sociale Zaken en voor Maatschappelijk Hulpbetoon werkzaam, behooren 18 tot de kern van vast-aangestelden, zoodat er wel een zeer groot percentage is van ambtenaren op arbeidscontract. In vergelijking met andere plaatsen is deze verhouding toch wel ongunstig. Het personeel bij den Socialen Dienst in Rotterdam is voor de helft vast aangesteld en voor de andere helft tijdelijk. Men moet een dergelijke verhouding ook voor Leiden nastreven. Al mag op den duur, wat ieder hoopt, de crisis haar scherpte verliezen, en al mogen betere omstandigheden in het leven treden, toch staat wel vast, dat aan dezen dienst blijvende behoefte bestaat; een groot deel van de ambtenaren zal dus in ge meentelijken dienst moeten blijven. Spreker zegt dan ook toe, dat indien de samenvoeging van den Socialen Dienst en Maatschappelijk Hulpbetoon, waarop de oplossing van dit vraagstuk eigenlijk heeft gewacht, nog lang op zich zou laten wachten, dan het College de personeelsbelangen onder de oogen zal moeten zien en zal nagaan, of er aan leiding bestaat tot vaste aanstelling van een aantal ambte naren. Spreker zegt dus toe, dat hij deze zaak opnieuw in het College ter sprake zal brengen. De heeren Beekenkamp en Parmentier hebben gesproken over de herscholing en de omscholing. Spreker kreeg even een eenigszins vreemd gevoel over zich, toen hij, nadat hij het warme pleidooi van den heer Beekenkamp voor de herscholing en de omscholing had gehoord, de niet-malsche critiek vernam, die daarop door den heer Parmentier werd uitgeoefend. Toen dacht spreker: dat zijn nu twee leden van eenzelfde Raadsfractie! Spreker mag toch aannemen, dat over deze quaestie, evenals over alle andere zaken, te voren in die fractie overleg zou zijn gepleegd. De invloed, die van deze kleine fractie uitgaat, wordt nog verminderd, wanneer twee leden van die fractie op een dergelijk punt elkaar zoo tegenspreken en bestrijden. In dit opzicht waren de beide heeren het volstrekt niet met elkaar eens. Den heer Beekenkamp antwoordt spreker, dat het College bijzondere belangstelling heeft voor deze herscholing; het College heeft dan ook niet gewacht op de circulaires van den Minister over deze zaak, maar het heeft, zoodra de mogelijkheid zich voordeed de werkloosheid in Leiden, met name onder de textielarbeiders, te bestrijden, door hen in de gelegenheid te stellen, weer nuttig werk in de fabriek te doen verrichten, die gelegenheid met beide handen aangegre pen en deze zaak besproken met de afdeeling van het Departe ment, die deze zaken entameert. Dit heeft tot deze gelukkige oplossing geleid. Door deze herscholingsregeling is het College er in geslaagd, de werkloosheid in het textielbedrijf te Leiden belangrijk te verminderen. Het College is er in geslaagd, 80 a 90 textielarbeiders in de herscholing op te nemen bijna al deze menschen werken op het oogenblik nog op de fabriek, waar ze zijn te werk gesteld. Deze menschen zijn daardoor verlost van de jarenlange werkloosheid, die hen vóór dien tijd had getroffen. Het oordeel van de vak organisaties over deze maatregelen is bijzonder gunstig; voor de toepassing van deze herscholingsmaatregelen bestaat een permanente Commissie, die wekelijks vergaderde, waarin ook zitting heeft een vertegenwoordiger van de arbeiders organisaties, wien spreker het oordeel van deze organisaties gevraagd heeft. Deze heeft hem schriftelijk medegedeeld, dat in Leiden zeer goede resultaten zoowel voor de industrie als voor de betrokken arbeiders door de herscholing en omscholing verkregen zijn. Dit is een oordeel van onver dachte zijde. De vakorganisaties zouden stellig niet van Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen, (van Stralen e.a.) harte medewerken, wanneer hier alleen sprake was, gelijk de heer Parmentier vreesde, van een zekere subsidieering van het bedrijf en het niet ging om maatregelen, die in het belang van de arbeiders worden genomen. Op dit punt bestaat bij den heer Parmentier een zeer groote misvatting; zijn opvatting, dat het in dezen betreft een subsidie, welke van overheidswege aan een bepaald bedrijf wordt gegeven, om het in de gelegenheid te stellen arbeiders aan het werk te zetten, is ten eenen male onjuist. Het Rijk en de gemeente geven de bijdrage alleen om daaruit bij de herscholing de trainingstoeslagen te betalen. De arbeiders, die door lang durige werkloosheid hun vakbekwaamheid hebben verloren, hebben noodig een bepaalden tijd van overgang, herscholing dus, om zich wederom aan het bedrijf aan te passen en op normale wijze hun werk te kunnen verrichten. De loonen van de in herscholing zijnde arbeiders worden niet bepaald volgens een verlaagd tarief, maar geheel berekend over eenkomstig de tarieven, welke gelden voor de andere in de fabriek werkzame arbeiders. Aangezien de in herscholing zijnde arbeiders den eersten tijd door het gebrek aan vak bekwaamheid niet het normale weekloon volgens het nor male tarief kunnen verdienen, ontvangen zij gedurende een zekere periode een afloopenden toeslag op het te lage loon. Het is in economisch opzicht volkomen juist, wanneer de heer Parmentier als volgt redeneert: indien een fabrikant arbeiders noodig heeft, staan zij ter beschikking, aangezien zij ingeschreven staan bij de Arbeidsbeurs; de fabrikant zal den arbeiders niet meer loon kunnen betalen dan zij in verband met hun prestaties verdienen. Deze zaak heeft echter ook een socialen kant. Indien deze arbeiders, die vaak hoofd van een gezin zijn, wegens den achteruitgang in vakbekwaamheid niet meer dan 15. ƒ17.per week volgens de normale tarieven kunnen verdienen, moet het mogelijk zijn hun loon op te voeren tot een zoodanig, sociaal peil, dat zij met hun gezin er van kunnen bestaan. Het gaat bij de herscholing om niets anders dan dit. Het College is van oordeel, dat deze zaak in alle opzichten in aanmerking komt voor den steun van het gemeente bestuur. Met de omscholing, een soortgelijken maatregel, wordt een ander belang gediend. Men wil daarbij jonge werkloozen, die in hun vroeger beroep waarschijnlijk geen werk meer zullen kunnen vinden, opleiden voor een ander beroep, waarin zij later meer kans hebben aan het werk te blijven. Deze omscholing, waarvan het College zich veel had voorgesteld, is jammer genoeg niet tot volle ontplooiing kunnen komen; op het oogenblik maken slechts 16 personen gebruik van de geboden gelegenheid. Deze zaak was ruimer opgezet, omdat men voornemens was een honderdtal personen in den leeftijd van 20 tot 30 jaar in de gelegenheid te stellen het textielvak te leeren en daarin werk te zoeken. De heer Parmentier heeft ook op de omscholing zijn critiek gericht; volgens hem ligt de zorg voor vakopleiding niet op den weg van de gemeente, maar is zij een zaak van de fabrikanten, die zelf hun arbeiders moeten en ook zullen opleiden, waarbij maatregelen van subsidieering door Rijk of gemeente niet te pas behoeven te komen. De heer Parmentier heeft dit niet gezegd. De heer van Stralen heeft het betoog van den heer Parmen tier misschien verkeerd begrepen, maar het komt hierop neer, dat de heer Parmentier deze bemoeiing van de Overheid met de plaatsing van arbeiders in de bedrijven niet juist acht. Uit het volgende blijkt echter, van hoeveel belang het is, dat de Overheid, in dit geval de gemeente, zich be moeit met de mogelijkheden van opleiding in bepaalde bedrijven. In het textielbedrijf is een groote opleving ge komen. In normale gevallen profiteert van zoo'n opleving de arbeidersgroep in Leiden, omdat zij daardoor werk gelegenheid krijgt, Thans is dit niet het geval. Juist doordat aan de vakopleiding in het textielbedrijf door de jaren heen heel veel heeft ontbroken, zijn er thans geen voldoende ge schoolde en vakbekwame textielarbeiders, ook niet om een zekere arbeidsreserve te vormen, die bij eenige opleving van het bedrijf aan het werk kan trekken in de Leidsche fabrieken. Verschillende Leidsche fabrikanten, die voor nemens waren een aantal jonge werkloozen in Leiden door omscholing tot textielarbeiders op te leiden, konden dit voornemen slechts ten deele tot uitvoering brengen door de plotselinge toestrooming van werk (aanmaak van dekens voor het leger). Er waren verder geen vakbekwame textiel arbeiders in Leiden beschikbaar. Voor een fabriek werden niet minder dan 71 en voor een andere 14 arbeiders uit verschillende andere plaatsen van het land gehaald; 50 van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 14