DONDERDAG 21
Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen.
(Wilbrink.)
Nu wil men in Leiden hebben een Stadhuis van formaat;
daarvoor zijn belangrijke bedragen beschikbaar gesteld;
dit heeft belangrijken tijd moeten duren. Maar dit Stadhuis
zal in wezen moeten zijn het volgroeien van een bepaalde
gedachte. Nu kan men in dezen tijd van spoedeischend
werk, van confectiebouw, den eisch stellen, althans trachten
te stellen, dat in een bijkans ongeëvenaard tempo ook dit
werk tot stand zal komen, maar dit is een eisch, die zonder
meer niet aan een bouwmeester kan worden gesteld. De
eene bouwmeester zal ook spoediger dan de andere zijn
gedachten kunnen concentreeren op een bepaald werk, maar
spreker acht het onjuist, de totstandkoming van een bouw
werk te belemmeren, door allerlei critische opmerkingen ten
aanzien van den bouwmeester, waarbij men zijn capaciteit
om inderdaad dit bouwwerk tot stand te brengen, in twijfel
trekt. Een artist als deze bouwmeester is men kan de
bewijzen daarvan nu reeds zien heeft nu eenmaal rustig
leven noodig om te werken en nu doet spreker een ernstig
beroep op den Raad om het den bouwmeester niet moeilijker
te maken dan strikt noodzakelijk is. Spreker kan den Raad
de verzekering geven, dat de Voorzitter en ook hij zelf
meermalen hebben aangedrongen, met bepaalde onder-
deelen spoed te maken, en dat ook zij niets liever willen
dan dat het Stadhuis zoo spoedig mogelijk klaar komt, en
in gebruik kan worden genomen. Het verheugt spreker
echter, dat ook de heer Schüller gezegd heeft, dat het voor
naamste is en blijft, dat het Leidsche Stadhuis een sieraad
zal worden voor Leiden. Maar als men de zaak zoo beziet,
en blijft beschouwen, dan moet men zich losmaken van
dit klein-burgerlijk gedoe en van dit klein-burgerlijk stand
punt en er niet te veel over nadenken, of dit nu enkele maanden
korter of langer zal durendan moet men het ook den bouw
meester niet al te moeilijk maken met kleinigheden, die
hij niet vooruit kan zien, die vaak buiten zijn leiding omgaan.
Men moet hem rustig in dezen laten voortwerken, opdat
inderdaad in alle opzichten het Stadhuis een sieraad zal
zijn en blijven voor Leiden. Dan zal men de voldoening
hebben dat men, hoewel men in een zorgelijken tijd leeft,
toch heeft mogen medewerken iets goeds, iets groots en
iets machtigs voor Leiden tot stand te brengen, wat tot in
lengte van dagen tot de burgerij van Leiden zal blijven
spreken.
Wat betreft het voorstel-Schiiller (No. 5) om medewerking
te verleenen aan den bouw van arbeiderswoningen, mede
ter vervanging van krotwoningen, heeft de heer Schüller
er op gewezen, dat hij bij de behandeling der begrooting
voor 1939 gevraagd had om het rapport inzake de woning
telling over het tweede halfjaar 1938, en dat het College
geweigerd had, hem dit ter hand te stellen op grond van
het feit, dat dit rapport nog niet was ingekomen, terwijl
hem later gebleken is, dat dit rapport 28 dagen eerder was
gedateerd. Spreker houdt echter toch vol, dat de woord
voerder namens het College toen geen onwaarheid heeft
gesproken, waar dit rapport toen nog niet bij het College
was ingekomen. Dit rapport was inderdaad op den gestelden
datum op Gemeentewerken opgemaakt; het is vervolgens
nagezien door den Directeur van Gemeentewerken en ook
door spreker bezien; spreker meende daarin onjuistheden
te ontdekken en heeft het toen, vóórdat het bij het College
werd ingediend, teruggezonden naar Gemeentewerken, met
het verzoek deze onjuistheden eventueel te rectificeeren.
Spreker heeft dit den heer Schüller ook al eens medegedeeld,
maar hij herhaalt dit, omdat hij toch niet van zich zelf wil
laten zeggen, dat hij den Raad met leugens zou hebben voor
gelicht. Spreker houdt er van altijd de waarheid te spreken
en zou den Raad nooit publiekelijk willen voorliegen. De heer
Schüller legde er den nadruk op, dat het rapport van de
afdeeling Financiën in tegenspraak was met het rapport
van den Technischen Dienst: de Technische Dienst had
voorgesteld, behalve de 43 woningen van Ons Belang, er
nog 200 te bouwen, terwijl het rapport van de afdeeling
Financiën inhield den bouw van slechts 100 woningen.
Volgens den heer Schüller was daarvan de oorzaak, dat
men op Financiën alleen maar in geld denkt. Spreker acht
dit een eenigszins laatdunkende uitdrukking. Het is toch
de natuurlijkste zaak van de wereld, dat men op de afdeeling
Financiën van het gemeentebestuur in geld denkt, dat men
nagaat wat alles kost, welke de uitgaven zijn en of uitgaven
zijn te voorkomen, omdat ze geen nuttig rendement zullen
opleveren, maar schade. Als ze dit niet deed, zou ze in haar
taak tekort schieten. Spreker juicht het toe, dat er eenerzij ds
een orgaan is, dat pleit voor de wenschelijkheid van sommige
zaken, maar dat er anderzijds een orgaan is, dat in geld
denkt, opdat de Wethouder van Financiën, die zooeven
zulk een warm betoog heeft gehouden in het belang van
de financiën van de gemeente, niet in het moeras zal ver-
DECEMBER 1939. 319
Gemeente-begrooting Algemeenc beschouwingen.
(Wilbrink.)
zinken. Spreker weet zeker, dat de Wethouder van Financiën,
wanneer hij niet beschikte over de afdeeling Financiën,
zooals die in Leiden nog bestaat, zou kunnen zeggen: wij
snellen maar voort, totdat de Regeering de zaak komt
beheerschen; wanneer aan dit alles werd toegegeven, zonder
eenige contröle, dan zou Leiden nu zeker al tot de nood
lijdende gemeenten hebben behoord. Tegenover deze laat
dunkende uitdrukking van den heer Schüller, wil spreker
zijn waardeering voor het rapport van de afdeeling Finan
ciën uitspreken. Dat dit rapport nog zoo dwaas niet was,
blijkt ook uit het volgende. De technisch adviseur had
berekend, dat in de twee jaren, waarover het onderzoek
liep, door particulieren 60 woningen zouden worden gebouwd.
In den tijd echter, verstreken tusschen het opstellen van
het rapport bij den Technischen Dienst en het opstellen
van de nota van de afdeeling Financiën was wel gebleken,
dat de eerste berekening van den Technischen Dienst niet
juist was. Het aantal aanvragen bleek n.l. de 60 sterk te
overtreffen.
Direct na April heeft men zich tot den Minister gewend
met het verzoek om medewerking tot woningwetbouwde
Minister heeft daarop toestemming verleend. Aan de woning
bouwverenigingen is toen gevraagd, of zij bereid waren
die woningen te bouwen en te exploiteeren voor hen, die
vroeger krotwoningen bewoond hebben. Daarop is bevesti
gend geantwoord; alle hebben haar volle medewerking toe
gezegd. Het College meende toen klaar te zijn, maar toen
kwamen er weer andere belemmeringen. De plaats van de
te bouwen woningen was vastgesteld, maar nu moest, in
verband met de in bewerking zijnde algemeene herziening
van het uitbreidingsplan, volgens den Inspecteur voor de
Volkshuisvesting, de Provinciale Commissie voor de Uit
breidingsplannen en de ontwerpers van het uitbreidingsplan,
eerst dit deel van het uitbreidingsplan gewijzigd worden,
voor en aleer men aan de stichting van deze woningen zou
medewerken. Spreker erkent, dat het hem op die manier
wel eens duizelt. Men wil met de intense belangstelling, die
het vraagstuk heeft, alle krachten er aan geven, om het
vraagstuk van den woningbouw tot een spoedige oplossing
te brengen; wanneer dan nog van allerlei zijden belemme
ringen in den weg gelegd worden, dan valt het soms wel
eens moeilijk met dezelfde kracht op te komen tegen be
schuldigingen, alsof het College op het oogenblik niet bereid
zou zijn, den woningbouw krachtig te stimuleeren. Spreker
erkent volmondig, dat het College een misrekening heeft
gemaakt ten aanzien van den particulieren bouw. Na de
mobilisatie is de particuliere bouw vrijwel komen stil te
staan, en deze zal, wat de kleinere woningen betreft, ook
verder geen voortgang hebben. Spreker erkent volmondig,
dat het College zich daardoor even misrekend heeft wat
betreft het aantal woningen, dat tot stand zou komen,
maar wie kon dat voorzien? Men kan zeggen: dan had men
er eerder mee moeten zijn. Er was voorheen echter een
belangrijk overschot aan woningen. Welk een schat aan
rente en kapitaal is niet verloren gegaan door het leegstaan
van de verschillende woningen der woningbouwverenigingen.
Het is te begrijpen, dat men dan even voorzichtig is, om niet
een te veel aan woningen te bouwen. Nu heeft niet alleen
die misrekening plaats gehad, maar ook zijn er tengevolge
van de mobilisatie 179 huwelijken extra gesloten. Nu kan
men dit feit toch niet bezigen als een verwijt aan het College,
dat het tekort geschoten is in zijn taak! Waar deze 358
menschen nu zoo gelukkig zijn, laat men het College nu
ook zijn kalmte en rust eens latendit zal ook wel eens terecht
komen. Ongetwijfeld zullen in 1940 meer woningen moeten
worden gebouwd dan de 200, waarvoor aan den Minister
toestemming is gevraagd. In dit opzicht gaat spreker met
den heer Schüller accoord, al wil het feit, dat er 179 huwelijken
extra gesloten zijn, niet zeggen, dat voor deze gezinnen
ook 179 woningen extra moeten zijn. Immers vele van deze
mobilisatie-huwelijken hebben maatschappelijk gesproken
geen toekomst; velen van de betrokkenen zullen na de
mobilisatie wel bij haar schoonvader en schoonmoeder
moeten intrekken, hetgeen het resultaat van het onderzoek
inzake de bezetting van alle woningen in Leiden met week-
huren beneden 6.ongunstig zou beïnvloeden. Het College
is bereid, dit voorstel van den heer Schüller (No. 8) in prae-
advies te nemen.
De heer Schüller stelt verder voor (No. 6) een onderzoek
in te stellen naar de woningen, die voor onbewoonbaar
verklaring krachtens de Woningwet in aanmerking komen.
Die onbewoonbaarverklaring is een hobby van den heer
Schüller. Op dit punt wordt echter in Leiden op het oogen
blik veel gedaan. De heer Schüller noemde het z.g. Klooster,
maar de slechte woningen, die daar staan, zijn in het algemeen
óf al voor pakhuis ingericht of reeds afgekeurd. Het College