318 DONDERDAG 21 DECEMBER 1939. Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen. (Wilbrink e.a haar in de laatste plaats het leven in de stad moeilijker maken dan strikt noodzakelijk is. De heer Eikerbout stelt verder voor (No. 12), den vlucht heuvel op den Hooge Rijndijk nabij de Utrechtsche brug, te verplaatsen naar de Plantage. De heer Eikerbout redeneert aldus: wanneer men op den Hooge Rijndijk geen vlucht heuvel heeft, verkeert men daar in dezelfde omstandigheden als op zoovele andere plaatsen in de stad, waar ook geen vluchtheuvels zijn. Maar toen indertijd besloten moest worden de halte op de Utrechtsche brug te verleggen, zijn het College en de Yerkeerscommissie te rade gegaan in verband met het advies van de Noord-Zuid-Hollandsche Tramweg Maatschappij en van den Directeur van Gemeente werken, welke oplossing de beste was. Na ampel overleg, waarbij bleek dat men de meening was toegedaan dat het, waar dit mogelijk is, ook gewenscht is, vluchtheuvels aan te brengen, is men tot de conclusie gekomen dat er daar, het was niet mogelijk, hier twee vluchtheuvels aan te brengen toch één aangelegd moest worden. Noch aan de zuidzijde van den Hooge Rijndijk noch aan de Plantage was daarvoor ruimte beschikbaar; noodgedwongen heeft men toen de halten aan weerszijden van de brug geplaatst. In tegenstelling met den heer Eikerbout meent spreker, dat aan een verplaatsing van de tramhalte naar de Plantage ook gevaar is verbonden. Immers, dan moet men om op de tram te stappen den rijweg oversteken. Nu is het verkeer op de Plantage wel niet zoo druk als verder op den Hooge Rijndijk, maar daartegenover staat, dat het in elk geval veel beter is, voor het verkeer in het algemeenmen moet niet alleen denken om de trampassagiers; er is nog meer verkeer dat degenen, die op de tram wachten, zich in veiligheid kunnen stellen op een vluchtheuvel, zoodat zij ook het andere pubhek niet hinderen. Wanneer de heer Eikerbout nu zegt, dat dan ook het fietspad kan worden doorgetrokken van den Hooge Rijndijk naar de Utrechtsche brug, en dat men dan ook minder hinder zal hebben van de tram, dan moet spreker hem die illusie ontnemen. Tram rails, tusschen tegeltrottoirs in gelegd, kunnen in bepaalde omstandigheden even goed bezwaar opleveren als tramrails, die tusschen klinkers liggen. Die tramrails kan men in geen geval ontgaan; die kruisingen moet men aanvaarden, of daar een fietspad ligt of niet. Waar de Yerkeerscommissie, benoemd door den Raad, na ampele voorlichting het College deze kosten heeft doen maken, en daarin alzoo de beste oplossing van dit vraagstuk zag, hoopt spreker dat de Raad dit voorstel van den heer Eikerbout (No. 12) niet zal aan nemen; door aanneming ervan zou men de veiligheid bij het uitstappen uit de tram inderdaad weer een stap achteruit brengen. Er is gevraagd een precieze opgave van de kosten van de arbitrage inzake het Stadhuis. Het College is daartoe niet in staat, omdat die arbitrage nog niet afgeloopen is; er heeft dus in geenen deele een afrekening plaats gehad. Er zijn wel enkele bedragen, die betaald moeten worden, maar dat wil niet zeggen dat het College ook maar in één enkel opzicht kan vaststellen, wat de arbitrage en de proce dure inzake het Stadhuis hebben gekost; dat bedrag is nog niet te benaderen, ook niet voor de arbitrage afzonderlijk. Door verscheidene Raadsleden is gewezen op den tragen afbouw van het Stadhuis; voorts is gesproken over het niet volgens bestek uitvoeren van het werk, in dien zin dat niet nageleefd zijn de bepalingen, dat hierbij uitsluitend Leidsche arbeiders te werk gesteld moesten worden, en dat de aan nemers verplicht zouden zijn in eigen, Leidsche werkplaatsen het hout vooraf te doen bewerken en klaar maken voor den bouw van het Stadhuis. Nu is inderdaad juist, dat dit laatste niet gebeurd is, maar dat het zagen, voegen en schaven, noodig om het hout op maat te krijgen, plaats gehad heeft in Noordwijk. De directie heeft daaraan niet voldoende aandacht geschonken, want zij voerde spreker, toen hij er over sprak, direct tegen, dat het andere timmerwerk, dat machinaal bewerkt moest worden, toch ook buiten Leiden, aan dezelfde fabriek, had plaats gevonden. De heer Schüller zegt, dat de geheele betimmering daar klaar gemaakt is, niet alleen het zagen en schaven. De heer Wilbrink zegt, dat daar niet meer heeft plaats gehad dan zagen en schaven. De heer Jongeleen zegt, dat het in elkaar passen van de kozijnen ook niet in Leiden gebeurd is. De heer Wilbrink zegt, dat niet nadrukkelijk in het bestek stond, dat de kozijnen in Leiden in elkaar gezet moesten worden. In het eene geval is het werk toch den Leidschen Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen. (Wilbrink e.a.) werklieden ten goede gekomen. Misschien heeft men te veel vertrouwd op den aannemer, die in dit geval verkeerd heeft gehandeld en het hout buiten Leiden heeft laten klaar maken. Maar dit is mede tot schande van de Commissie van Fabricage, die het bestek in handen gehad heeft en die ook den aannemer heeft uitgenoodigd. Volgens het bestek moest het werk worden klaar gemaakt in eigen werkplaatsen, en spreker heeft, zonder daarbij verder na te denken, wel die bepaling in het bestek opgenomen, maar niet eerst onderzocht, of de aannemers, die de Commissie daarvoor had uitgezocht, eigen werkplaatsen hadden, geschikt om dit werk klaar te maken. De heer Schüller zegt, dat verscheidenen hebben geweigerd, omdat zij het werk in Leiden niet konden klaar maken. De heer WTilbrink zegt, dat verscheidenen hebben geweigerd, omdat zij geen gelegenheid hadden, dit werk uit te voeren, omdat zij ander werk hadden, maar spreker heeft niet zelf onderzocht, of zij werkplaatsen hadden met machines, ge schikt om dit werk uit te voeren. Zoo waren er meer. De firma Pander, die eveneens uitgenoodigd was, was ook niet in staat dit werk in eigen werkplaatsen die had zij hier niet uit te voeren. Spreker wil niet zeggen, dat de op zichters geen schuld hadden, maar hij bepleit hier ver zachtende omstandigheden, omdat toch principieel die opzichters niet in staat waren geweest de hand te houden aan het bestek, omdat de werkplaats, waarin die menschen het werk moesten uitvoeren, niet aanwezig was. Dit is een verontschuldiging, hoewel het voor spreker ook onaangenaam was, dat ze achteraan moest komen. Verder is opgemerkt, dat in Noordwijk loonen zijn uit betaald, die twee cent lager waren, terwijl in Leiden loonen volgens de collectieve contracten betaald werden. Dit verschil is de moeite niet waard geweest; ook in Noordwijk zijn loonen uitbetaald, volgens de collectieve contracten. Het is echter soms onmogelijk, aan de eischen van het bestek te voldoen, wanneer men de zaak niet voldoende voorbereidt. De heer Schüller zegt, dat het dan de schuld van den architect is, die heeft voorgesteld, dien aannemer een uit- noodiging te sturen. De heer Wilbrink zegt, dat men natuurlijk alles wel op den architect kan gooien; die heeft een breeden rug en die draagt van alles de schuld. Waarom zegt de heer Schüller niet, dat het de schuld is van den voorzitter van de Commissie van Fabricage, die had moeten onderzoeken, of de aan nemer een behoorlijke werkplaats in Leiden had, waar hij dit werk kon klaar maken. Deze beschikte over meer middelen om dit uit te zoeken dan de architect, die in Haarlem woont. Vervolgens hebben verscheidene Raadsleden opmerkingen gemaakt over den tragen afbouw. Al heeft de heer Beeken kamp daarover ook geklaagd, spreker waardeert het dat hij zeer nadrukkelijk uitgesproken heeft, dat zij, die wat dichterbij het werk en bij de moeilijkheden, daaraan verbonden, hebben gestaan, deze vertraging ook veel beter kunnen begrijpen en verstaan, en daarom ook veel milder in hun oordeel kunnen zijn dan het publiek, dat er langs loopende zich afvraagt, waarom het zoo lang moet duren. De opmerking, dat er gemakkelijk vier of vijf maal zooveel arbeiders hadden kunnen werken, moet spreker van de. hand wijzen; vooral ten aanzien van den afbouw verschilt spreker in dit opzicht met den heer Beekenkamp. Spreker ontkent de juistheid van de opmerking van den heer Schüller, dat er tusschen de drie groote bestekken drie a vier maanden waren verloopen, in zoover, dat daardoor stilstand van het werk zou zijn ontstaan. Er zijn drie groote bestekken geweest, n.l.: betonwerk onderbouw, betonwerk bovenbouw en afbouw. Tusschen de beide eerste bestekken nu lagen inderdaad eenige maanden, maar men moet toch deze zaak niet te klein zien. De leden van den Leidschen Raad hebben als zoodanig het voorrecht, een nieuw Stadhuis te bouwen, dat den toets der critiek en der tijden zal moeten kunnen doorstaan. Men is met recht trotsch op belangrijke gebouwen in Nederland en ook in Leiden, die door bekwame bouwmeesters zijn tot stand gebracht, ja zelfs door generaties van bouwmeesters. Men staat thans nog verwonderd over de machtige concepties, over de uitwerking van hun ideeën, en over de wijze, waarop zij in dien tijd de moeilijkheden hebben weten te overwinnen. Men mag daarbij echter niet uit het oog verliezen, dat dien bouwmeesters alleszins de tijd is gelaten, om rustig die concepties uit te werken, daar over rustig na te denken, en die langzamerhand in hun vol groeide ideeën ook in steen en hout tot uitdrukking te brengen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 10