MAANDAG 4 DECEMBEB 1939. 251 Contactcommissie voor woningbouw en stadsontwikkeling. (Wilbrink e.a.) iemand, kent, dan had hij beter gedaan, dit aan het College op te geven. De voorgedragenen zijn echter alleszins bekend in deze gemeente; onderscheidenen van hen hebben ook in andere commissies zitting en zijn op dit terrein publiekelijk werkzaam. Er is opgemerktmaar wij kennen die menschen niet. Wanneer het College nu iemand had voorgedragen, die op dit terrein in het geheel niet werkzaam was ge weest, wat had het College dan van hem moeten mede- deelen om deze voordracht genade te doen vinden? De heer Eskens heeft het genoegen wèl alle voorgedragenen, onder wie bouwkundigen van reputatie zijn, te kennen, maar durft niet zeggen, dat zij allen de aangewezen personen zijn om zitting te nemen in een commissie voor de stads ontwikkeling. Zonder aan hun bekwaamheden en qualiteiten, zooals reeds gezegd, iets toe of af te willen doen, verklaart spreker enkele van de voorgedragenen liever vervangen te zien door personen uit een andere branche. Op zijn vraag, of hij op dit punt een verkeerden kijk op de zaak heeft, kreeg spreker nog geen antwoord. De heer van Bemmelen acht het gewenscht, dat de Baad thans niet overgaat tot de benoeming van deze contact commissie en het College verzoekt een nieuwe voordracht in te dienen, waarop niet alleen de namen van architecten en aannemers voorkomen, maar ook van menschen, die van tuinbouw en stadsschoon een speciale studie hebben ge maakt, zoodat in de commissie verschillende belangen ver tegenwoordigd zullen zijn. Spreker zal een daartoe strekkend voorstel van orde indienen. De heer Wilbrink zegt, dat de voorgedragenen ongetwijfeld ook over vraagstukken, die betrekking hebben op den aan leg van straten en op het verkeer, hun licht kunnen laten schijnen. Plannen van stadsuitbreiding worden eerst bezien door den deskundige, die daartoe door den Baad wordt aangewezen, vervolgens door een commissie, welke door Gedeputeerde Staten is samengesteld voor de beoordeeling van uitbreidingsplannen in de provincie Zuid-Holland en waarin onderscheidene deskundigen zitting hebben, en daar na door Gedeputeerde Staten. Het vraagstuk van de ver keerswegen houdt verband met het bestaan van provinciale wegen en Bijkswegen en is dus een kwestie van aanpassing. Waar de voorgedragen bouwkundigen ongetwijfeld studie hebben gemaakt van het vraagstuk van de bewoning van de stad, waarmede de verkeersvraagstukken verband houden, acht spreker de benoeming van een specialen wegendeskundige in deze commissie niet noodig. Een tuinbouwkundige zou in deze commissie misschien wel op zijn plaats zijn. Wanneer de commissie aan het werk is, zal wel blijken, welke leemten er bestaan, die bij eenige wisseling in de commissie aangevuld kunnen worden. Daarbij zal men altijd kunnen nagaan, of men moet gaan in de richting, door den heer Eskens aangegeven, dan wel in de door den heer Wilmer of den heer van Bemmelen ge- wenschte richting. Intusschen meent spreker, dat de Baad goed zal doen met deze voordrachten van het College te aanvaarden. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van den heer van Bemmelen, luidende: „Ondergeteekende stelt voor aan den Baad, de Commissie, waarvoor de voordracht is ingediend bij Ingekomen Stuk no. 182, nog niet te benoemen, doch B. en W. te verzoeken, alsnog een gewijzigde voordracht in te dienen, waarin niet slechts architecten en aannemers zitting hebben, doch ook personen, bekend met plantsoenaanleg, woningbouw uit sociaal oogpunt, en vooral ook een schilder of oudheid kundige." De Voorzitter ontraadt namens Burgemeester en Wet houders aanneming van dit voorstel. De heer Wilmer ondersteunt dit voorstel, op grond van de zooeven door hem aangevoerde argumenten. Spreker is het echter niet letterlijk eens met den inhoud van dit voorstel. Wanneer spreker het zelf had moeten redigeeren, had hij het anders gedaan. Dit verhindert hem echter niet zijn stem er aan te geven, omdat het de algemeene strekking heeft een commissie samen te stellen, die veelzijdiger is samen gesteld. Het voorstel van orde van den heer van Bemmelen wordt verworpen met 22 tegen 9 stemmen. Tegen stemmen: de heer Jongeleen, mevrouw Braggaar, Contactcommissie voor woningbouw en stadsontwikkeling e.a. (van Dijk e.a.) de heeren Piena, Koole, Verweij, van Stralen, Wilbrink, Tepe, Bosch van Bosenthal, Veenendaal, mevrouw de Cler, de heeren Schüller, van der Beijden, Huurman, Bergers, van Weizen, Groeneveld, Oostveen, van Eosmalen, van Eek, Eskens en Snel. Vóór stemmen: de heeren van Dijk, Eikerbout, Biedel, Key, Lombert, Donders, Wilmer, van Bemmelen en Tobé. (De heer Beekenkamp was tijdens de stemming afwezig). Worden benoemd: a. de heer J. H. A. Manders met algemeene (32) stemmen; b. de heer B. Buurman met 20 stemmen; de heer Ir. J. J. G. van Hoek verkreeg 12 stemmen; c. de heer AI. E. Groenewegen met 17 stemmen; de heer J. van Iterson verkreeg 13 stemmen, terwijl 2 stemmen van onwaarde waren; d. de heer Avan der Heijden met 27 stemmen; de heer J. Stigter verkreeg 3 stemmen, terwijl 2 stemmen van on waarde waren; e. de heer W. AI. de Ruiter met 19 stemmen; de heer Ir. H. A. van Oerle verkreeg 12 stemmen, terwijl 1 stem van onwaarde was; de heer J. Ravestein met 29 stemmen; de heer H. Kors- wagen Nzn. verkreeg 2 stemmen, terwijl 1 stem van on waarde was; g. de heer J. Poeliejoe met 17 stemmen; de heer K. Wasse naar verkreeg 13 stemmen, terwijl 2 stemmen van onwaarde waren h. de heer J. Gerritsen met 29 stemmen; de heer J. de Jong verkreeg 1 stem, terwijl 2 stemmen van onwaarde waren; i. de heer O. A. 31. Bik met 17 stemmen; de heer P. W. A. van Dam verkreeg 14 stemmen, terwijl 1 stem van onwaarde was. De heer Parmentier kwam na de gehouden stemmingen ter vergadering. X. Voorstel tot het verlengen van de aanstelling van Drs. K. Sneyders de Vogel als tijdelijk leeraar in de Fransche laai aan liet Gymnasium. (183) XI. Voorstel tot het verlengen van de aanstelling van Mej. G. F. Land, als tijdelijk leerares in liet Nederlandseli aan de Hoogere Burgerschool met 5-jarigen cursus. (184) XII. Voorstel tot liet verlengen van de aanstelling van Drs. J. W. Zwartsenberg, als tijdelijk leeraar in de scheikunde aan de Hoogere Burgerschool met 5-jarigen cursus. (184) XIII. Voorstel inzake het beleggen van kasgelden. (185) XIV. Voorstel inzake liet aangaan van kasgeldleeningen gedurende liet le kwartaal 1940. (180) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen X tot en met XIV besloten. XV. Voorstel inzake het omzetten van de met de Algemeene Friesche Levensverzekering-Mij. ingevolge raadsbesluit van 20 Juni 1938 aangegane ohligatielcening in een onderliandselie geldleening en tot het vaststellen van den desbetreffenden begrootingsstaat. (187) De heer van Dijk vraagt zich af welke de bedoeling van de Algemeene Friesche Levensverzekering Maatschappij kan zijn bij het omzetten van deze obligatieleening in een onder- handsche leening. Uit een oogpunt van gemeentebelang beschouwd, brengt dit de gemeente direct 1.000.voordeel, maar welk is het voordeel voor de Maatschappij? Spreker is tot de overtuiging gekomen, dat deze dit heeft gedaan om zich zij het ook volkomen rechtmatig te onttrekken aan betaling der couponbelasting. Is het nu wel juist, dat deze Maatschappij zich daaraan onttrekt, waardoor de Staat dus een belangrijke bate moet derven? Moet de Baad daaraan zijn medewerking wel verleenen Spreker zou gaarne vernemen welke de motieven van het College zijn geweest om ondanks dit bezwaar toch met dit voorstel te komen. De heer Biedel heeft tegen dit voorstel dezelfde bezwaren als de heer van Dijk en vestigt er eveneens de aandacht op, dat de gemeente van de vrijgekomen couponbelasting ongeveer ƒ1000.krijgt, terwijl de Algemeene Friesche Levensverzekering-Maatschappij daarvan ƒ4000.voor zich zelf behoudt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 5