250
MAANDAG 4 DECEMBER 1939.
Contactcommissie voor woningbouw en stadsontwikkeling.
(Wilmer e.a.)
moet worden uitgebracht, behoeft zij volgens art. 7, le lid,
der desbetreffende verordening niet te wachten en mag zij
ook niet wachten tot haar een verzoek om advies bereikt.
Het spijt spreker, dat hij deze voordracht met eenige critiek
heeft moeten ontvangen, maar dit sluit niet uit, dat hij met
vertrouwen de werkzaamheid van deze commissie tegemoet
ziet. Het is sprekers vaste overtuiging, dat, wanneer een
dergelijke commissie is samengesteld uit deskundige per
sonen spreker kan moeilijk een omschrijving van liet
begrip „deskundigheid" geven; het spreekt voor zich zelf
met onbaatzuchtige toewijding voor het gemeentebelang (de
onbaatzuchtige toewijding is een allereerst noodig element
in de geschiktheid om tot lid van deze commissie te worden
benoemd), zij goed werk niet alleen kan, maar ook zal ver
richten. Zij zal de vruchtdragende wijsheid in praktijk moeten
brengen door niet te veel, maar ook niet te weinig adviezen
te geven en adviezen te verstrekken te zijner tijd en bij de
juiste gelegenheid. Deze adviezen zullen dan kunnen strekken
tot verhooging van de bewoonbaarheid van Leiden en tot
vergrooting van de schoonheid dezer stad, die zoo'n kostbaar
cultuurgoed is.
Geleerd door de ervaring wenscht spreker ten slotte de
aandacht van den Raad te vestigen op artikel 7, lid 2, der
verordening, luidende: „Wanneer de Gemeenteraad of een
Raadscommissie het oordeel van een der commissies over
een bepaald onderwerp wenscht te vernemen, verzoekt hij
(zij) Burgemeester en Wethouders het advies van die com
missie in te winnen". Met aandrang verzoekt spreker den
Raad en den Raadscommissies niet te denken, dat, nu deze
commissie bestaat, over alles advies moet worden ingewonnen.
Wanneer het zoo zou gaan, dan zou deze commissie een
remmenden invloed hebben op den gang van zaken bij het
gemeentebestuur, die toch al reeds vaak niet al te vlot is.
Het moet een uitzondering blijven, al kan het natuurlijk
voorkomen, dat, terwijl het College geen advies van de com
missie noodig acht, de Raad of een Raadscommissie dat advies
wel noodig acht. Dat meeningsverschil kan er nu en dan
bestaan, maar dat mag toch slechts hoogst zelden geschieden.
Men mag niet handelen zooals bij andere commissies; als ze
er maar eenigszins bij gehaald kunnen worden, moeten ze
er ook bijgehaald worden; zoo moet deze commissie in de
practijk niet beschouwd worden. Spreker wilde deze op
merkingen gaarne plaatsen bij de instelling van dit nieuwe
instituut, dat in de toekomst rijpe vruchten voor Leiden
kan afwerpen.
De Voorzitter wijst den heer Wilmer er op, dat zijn laatste
opmerkingen bij een bespreking over dit punt eigenlijk niet
geheel op haar plaats waren. Spreker vermoedt echter, dat
de heer Wilmer gedacht heeft: die commissie moet ook nog
geïnstalleerd worden wanneer ze benoemd is, en dat hij eenige
zeer welkome suggesties voor een mooie installatie-rede heeft
willen geven aan dengene, die met de installatie van de com
missie belast zal zijn. Spreker verzoekt echter den Raadsleden
zich verder niet te bewegen buiten het aan de orde zijnde
onderwerp, n.l. de samenstelling van deze commissie.
De heer van Eek is met het betoog van den heer Wilmer
niet zeer ingenomen. Het betreft hier een nieuwe commissie,
die een zeer belangrijke taak zal hebben en nu is het moeilijk
een commissie zoodanig samen te stellen, dat ieder het er
mee eens is. Nu getuigt het toch van pessimisme wanneer
men begint die voordracht van Burgemeester en Wethouders
zoodanig te becritiseeren als de heer Wilmer gedaan heeft.
Dit dient wel om daarmede die commissie zoo goed mogelijk
te doen bezetten en functionneeren, maar dat maakt toch
geen optimistischen indruk.
Volgens den heer Wilmer is niet voldoende gelet op des
kundigheid inzake stadsontwikkeling en bovendien komen
niet voldoende op den voorgrond de denkbeelden, aange
hangen door Oud-Leiden. Onder de voorgedragenen zijn
toch echter eenige architecten en men mag toch veronder
stellen, dat die op het gebied van stadsontwikkeling eenige
kennis en ervaring bezitten. Voorts is de heer Manders een
buitengewoon sterk aanhanger in het algemeen van de be
ginselen, door de vereeniging Oud-Leiden verkondigd. Spreker
kent de personen niet en weet niet of de door den heer Wilmer
aanbevolen personen het beter zouden doen, maar men
moet vertrouwen hebben in de keuze van Burgemeester en
Wethouders, die zeer behoorlijk hebben nagegaan, welke
personen daarvoor het meest geschikt zouden zijn.
De heer van Beinmelen meent, dat de commissie, indien
zij overeenkomstig deze voordrachten wordt benoemd, te
eenzijdig bouwkundig zal zijn samengesteld en het daarom
alleszins aanbeveling verdient een iets grootere variatie in
Contactcommissie voor woningbouw en stadsontwikkeling,
(van Bemmelen e.a.)
deze voordrachten te brengen. In een contactcommissie
voor de stadsontwikkeling behoort in de eerste plaats zitting
te hebben een artist, een of andere schilder, ten minste
iemand, die ook op het gebied van natuurschoon iets voor
de standsontwikkeling zal kunnen doen. Ook heeft spreker
niet goed begrepen, waarom geen plaats is ingeruimd voor
een vrouw, die zich voor het stadsschoon en de stadsont
wikkeling interesseert. Naar sprekers oordeel verdient het
alleszins aanbeveling, dat van de 9 leden althans een lid
een vrouw is.
De Voorzitter begrijpt niet goed, wat het vrouwelijk element
in deze commissie speciaal te maken zou hebben.
De heer van Bemmelen zegt, dat het gewenscht is, al ware
het alleen reeds omdat de helft van de bevolking uit vrouwen
bestaat en het niet aangaat over belangrijke zaken als stads
ontwikkeling alleen door mannen te laten beslissen. Vrouwen
hebben dikwijls op dergelijke zaken een anderen kijk dan
mannen en kunnen vaak waardevolle adviezen geven.
De heer Wilbrink kan niet op alle beschouwingen van
den heer Wilmer ingaan, omdat zij voornamelijk de in
stelling en de werkwijze van de commissie raken. Waar de
heer Wilmer tot op zekere hoogte de geestelijke vader van
de commissie is, is hij naar sprekers meening de eerst aan
gewezene om de resultaten van dit vaderschap af te wachten.
Het ligt niet op sprekers weg in dit opzicht zekere lijnen
aan te geven of de door den heer Wilmer getrokken lijnen
te bestrijden.
Spreker acht het niet wenschelijk in het openbaar mede
te deelen, de qualiteiten, op grond waarvan ieder der can-
didaten is voorgedragen. De leden van den Raad dienen
de stad behoorlijk te kennen en daarom zou het spreker
eenigszins verwonderen, indien sommige raadsleden zeiden
bepaalde candidaten niet te kennen; alle voorgedragenen
zijn bekende personen in deze gemeente.
Waar tot de als No. 1 voorgedragenen behooren drie
architecten, één bouwkundige van het Rijk en nog een
persoon, die als architect staat aangeduid, is in deze com
missie het architectonisch element ten aanzien van stads
ontwikkeling en stadsuitbreiding wel zeer behoorlijk ver
tegenwoordigd. Het gaat toch niet aan dit in antwoord
aan den heer Wilmer de verschillende qualiteiten van
de voorgedragenen tegen elkaar af te metente dien aanzien
moet de Raad toch zelf trachten zich een oordeel te vormen.
Of men moet deze zaak in geheime zitting behandelen.
Spreker heeft er althans geen lust in de mensehen op deze
wijze te ontleden. Onder de voorgedragenen zijn ook enkele
aannemers, die deskundig zijn ten aanzien van de ver
bouwingen, die plaats hebben en ook ten aanzien van de
stadssaneering, niet alleen ten aanzien van de stadsont
wikkeling. Deze commissie is dus al zoo veelzijdig mogelijk
samengesteld. Spreker erkent, dat men er niet in zoo sterke
mate aan gedacht heeft, een tuinarchitect in deze com
missie op te nemen, maar anderzijds stelt spreker zich voor
dat de architecten, die toch hun denkbeelden hebben omtrent
stadsontwikkeling, toch ook zeer zeker hun denkbeelden
zullen hebben ten aanzien van plantsoenenanders zou dit
een hiaat in hun kennis en hun aesthetisch aanvoelen be-
teekenen.
De heer van Bemmelen vraagt: waarom geen vrouw in
deze commissie1? De Raad telt twee vrouwelijke leden op
de 35; deze verhouding in aanmerking genomen, is er in
deze commissie nog niet plaats voor één geheele vrouw,
en men zal toch met een heele vrouw moeten beginnen.
De heer van Bemmelen doet nu wel zeer gewichtig, maar
als hij het zoo gewichtig acht, dat in alle lichamen een vrouw
aanwezig is, dan geldt dit toch zeker voor het lichaam,
dat de burgerij vertegenwoordigt, welk lichaam door het
grootste percentage door vrouwen wordt gekozen; dan
zouden de vrouwen er voor moeten zorgen, dat er ook meer
vrouwen in dat lichaam zitting kregen, zoodat zij duide
lijker haar stem konden doen hooren en sterker haar invloed
konden aanwenden. Maar dat juist speciaal in deze com
missie een vrouw zitting moet hebben, omdat deze de dingen
anders aanvoelt dan een man, is wel eenigszins verwonderlijk
het betreft hier niet iets, waarmede speciaal de vrouw te
maken heeft. Tot nog toe zijn er geen vrouwen in Leiden
geweest, die zich op het gebied van woningbouw en stads
ontwikkeling hebben laten geldenhet zou voor het College
worden het zoeken van een speld in een hooiberg, wanneer
het zou moeten onderzoeken, welke vrouwen zich in deze
richting zouden kunnen ontwikkelen, en zich dienstbaar
zouden kunnen maken aan de ontwikkeling van de gemeente.
Wanneer de heer van Bemmelen daarop prijs stelt en zoo