142 te moeten voorleggen, aangezien op de andere, die grooten- deels van technischen aard zijn, bij bovengenoemde be spreking reeds voldoende licht is gevallen. Wij zijn dan in de eerste plaats van oordeel, dat het zeer bezwaarlijk is een register aan te leggen van hen, die voor het verrichten van de diensten in aanmerking komen. O. i. kan worden volstaan met het merken van de persoons kaarten in het bevolkingsregister. Verder brengt het ernstige moeilijkheden met zich dit „register" ieder kwartaal te herzien. Naar onze meening dient dan ook te worden verzocht genoegen te nemen met een jaarlijksche herziening. Tenslotte achten wij het minder juist, dat deze diensten worden betaald met het werkverschaffingsloon. Het komt ons beter voor, dat voor deze werkzaamheden een tegemoet koming wordt betaald, gebaseerd op de normen, die ter plaatse voor de te verrichten werkzaamheden gelden. Wij geven Uw Vergadering onder verwijzing naar de in de Leeskamer ter visie gelegde stukken alsnu in overweging den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht te berichten: a. dat tegen de strekking van de door hem overwogen verordening geen bezwaar bestaat b. dat tegen den inhoud van deze verordening de volgende bedenkingen rijzen: 1°. het is zeer bezwaarlijk een afzonderlijk register, zooals bedoeld in art. 2, lid 1, aan te leggen volstaan zou kunnen worden met het aanbrengen van een kenteeken op de per soonskaarten in het bevolkingsregister 2°. het ontmoet ernstige bezwaren van administratieven en financiëelen aard het „register" ieder kwartaal te her zien verzocht wordt genoegen te nemen met een jaarlijksche herziening 3°. betaling van de werkzaamheden met het werkver schaffingsloon, zooals bedoeld in art. 7, wordt minder juist geacht in overweging wordt gegeven een tegemoetkoming te betalen, gebaseerd op de normen, die ter plaatse voor de te verrichten werkzaamheden gelden. Aan den Gemeenteraad. Biirg. en Weth. van Leiden. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 2