139 No. 29, kadastraal bekend gemeente Leiden, Sectie E. No. 645, groot 34 M2, voor den prijs van 325. b. van I. de Feij, te Leiden, het perceel Klikstraat No. 9, kadastraal bekend gemeente Leiden, Sectie E., No. 907, groot 22 M2, voor den prijs van ƒ250. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 190. Leiden, 24 November 1939. De heer P. J. van Rijn heeft aan de gemeente te koop aangeboden het perceel Nieuwstraat No. 43 voor de som van 10.000.en verder onder enkele in de stukken ge noemde voorwaarden. Met het oog op een eventueele toe komstige verbreeding van de Hartesteeg heeft de gemeente belang bij den eigendom van dit perceel, terwijl de prijs, ook naar het oordeel van de Commissie van Fabricage, aannemelijk is te achten. Onder verwijzing naar de in de Leeskamer ter visie liggende stukken geven wij Uwe Vergadering mitsdien in overweging: a. van P. J. van Rijn, te Zoeterwoude, aan te koopen het perceel Nieuwstraat No. 43, kadastraal bekend ge meente Leiden, Sectie I No. 281, groot 106 M2, voor den prijs van f 10.000.en verder onder de overgelegde voor waarden; b. door vaststelling van den overgelegden staat, model D, tot wijziging van de gemeentebegrooting, dienst 1939, een bedrag van 10.500.te onzer beschikking te stellen ten behoeve van den sub a genoemden aankoop en de kosten, welke op dezen aankoop vallen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 191. Leiden, 24 November 1939. In verband met Uw besluit van 28 Augustus j.l. (Ingek. Stukken No. 139), waarbij in beginsel werd bepaald, dat de leden (voorzitters) der vaste commissiën van voorbereiding en van bijstand, zoomede, voorzoover mogelijk, van andere door de gemeente ingestelde commissiën, voor vier jaren zullen zitting hebben, wonnen wij het gevoelen in van de A1 gem een e Ambtenaren Werklieden Commissiën over een wijziging van de verordening, houdende reglement voor de Commissiën van Advies betreffende de arbeids- en dienst- voorwaarden van het personeel in dienst van de gemeente Leiden in dien zin, dat de leden en plaatsvervangende leden der commissiën, die daarin als raadslid zitting hebben, niet langer elk jaar behoeven te worden aangewezen, doch tel kens voor 4 jaar. Blijkens haar in de Leeskamer ter visie liggend gemeen schappelijk rapport hebben de Commissiën tegen de te dezer zake ontworpen wijziging geen bezwaar. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging vast te stellen de navolgende verordening: VERORDENING, houdende wijziging van de verordening van 17 Maart 1924, houdende reglement voor de Commissiën van Advies betreffende de arbeids- en dienstvoorwaarden van het personeel in dienst van de gemeente Leiden Gemeenteblad No. 9). Eenig artikel. Art. 2, sub 3°, van bovengenoemde verordening wordt gelezen: vijf leden van den Gemeenteraad en vijf plaats vervangers door dezen telkens voor den zittingsduur van de leden van den zittenden Raad aan te wijzen, met dien verstande, dat een tusschentijds benoemde aftreedt op het tijdstip, waarop degene, in wiens plaats hij is benoemd, had moeten aftreden. Overgangsbepaling. De zittende leden van de in art. 1 bedoelde commissiën, aangewezen op grond van het bepaalde bij art. 2, sub 3°, worden geacht op grond van die bepaling, zooals zij door deze verordening gewijzigd is, te zijn aangewezen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 192. Leiden, 24 November 1939. Bij zijn in de Leeskamer ter inzage gelegd, in Uwe Ver gadering van 6 November j.l. in onze handen om prae- advies gesteld adres, komt Mr. Ph. J. de Ruyter de Wildt, namens J. J. de Vlieg, te Barwoutswaarder, bij U in beroep van ons besluit d.d. 19 September j.l., voor zooveel daarbij vergunning is geweigerd tot het verbouwen van het perceel Lange Mare No. 29. In verband hiermede deelen wij U het volgende mede. Het beroep is tijdig ingediend en appellant is mitsdien in zijn beroep ontvankelijk. Het perceel Lange Mare No. 29 was eertijds een woonhuis. In 1925 veranderde echter de bestemming van dat perceel. In dat jaar toch werd in dat perceel een werkplaats voor het bereiden van vleeschwaren gevestigd, ten behoeve waar van o.a. de indeelingen op den beganen grond werden weg gebroken en raam- en deurkozijnen in den voorgevel op den beganen grond werden gewijzigd, terwijl in de voormalige woonkamer op de eerste verdieping een cementvloer op den houten vloer werd aangebracht. Het plan, waarop de bestreden beschikking betrekking heeft, omvatte volgens de ter visie liggende teekening het maken van het perceel tot een bergplaats en een afzonder lijke bovenwoning en moest, althans voor wat de boven woning betreft, gelet op de oorspronkelijke bestemming van eengezinswoning van het perceel en de in 1925 aan dat perceel gegeven bedrijfsbestemming, worden opgevat als een plan voor het maken van een nieuwe woning. Het bouwplan diende derhalve te worden getoetst aan de bepalingen van de verordening op het bouwen en sloopen, welke betrekking hebben op het bouwen van woningen. Bij deze toetsing bleek het plan in strijd te zijn o.m. met het bepaalde bij de artikelen 21, 23, 25 en 40 der verordening op het bouwen en sloopen, aangezien in het geheel geen open ruimte bij het perceel aanwezig is, de gemiddelde breedte van de te maken woning minder dan 4 M. bedraagt, de totale oppervlakte van de woning minder dan 30 M2. beslaat, geen der vertrekken een oppervlakte heeft van ten minste 14 M2. bij een breedte van 3.30 M., de minimum breedte en -diepte van het privaat minder dan 0.80 M. bedraagt en de binnenwerksche breedte van de trap, leidende naar de 2e verdieping, alwaar het grootste vertrek is gelegen, minder dan 0.80 M. bedraagt. Yan het bepaalde bij de artikelen 21 en 23 kan door ons College weliswaar ontheffing worden verleend van het laatste artikel evenwel slechts in zeer bijzondere gevallen doch, afgezien nog van de omstandigheid, dat door het verleenen van die ontheffing de strijd van het plan met de artikelen 25 en 40, van welke artikelen geen ontheffing mogelijk is, niet zou zijn opgeheven, achtte ons College voor het verleenen van zoodanige ontheffing in casu geen termen aanwezig. En vermits ingevolge art. 6, tweede lid, van de Woningwet een vergunning tot den bouw van een gebouw o.m. moet worden geweigerd, indien niet wordt voldaan aan de be palingen van de verordening op het bouwen en sloopen, moest derhalve op het verzoek om vergunning tot het ver bouwen van het perceel Lange Mare No. 29 overeenkomstig het ingediende plan afwijzend worden beschikt. Appellant is blijkens het beroepschrift van oordeel, dat in casu sprake is van het veranderen van een bestaande boven woning en dat mitsdien, in verband met het bepaalde bij artikel 49 der bouwverordening, de artikelen 21, 23, 25 en 40 dier verordening slechts van toepassing zijn, voor zoover een der in die artikelen genoemde onderdeelen wordt veranderd. Deze meening is onjuist. Het bouwplan omvat, gelijk uit het voorgaande moge zijn gebleken, niet het veranderen van een bestaande bovenwoning, doch het vormen van een nieuwe bovenwoning. Hiermede is de kern van het betoog van appellant weerlegd en wij meenen daarom, dat wij niet behoeven in te gaan op hetgeen verder in het beroepschrift wordt aangevoerd, doch dat wij dienaangaande kunnen ver wijzen naar de overgelegde stukken. Slechts merken wij, naar aanleiding van het verzoek van appellant, om, indien Uwe Vergadering van meening mocht zijn, dat de artikelen 21, 23, 25 en 40 der verordening op het bouwen en sloopen ten deze wel van toepassing zijn, ontheffing van die bepalingen te verleenen, nog op, dat een dergelijke ontheffing niet door Uwe Vergadering kan worden verleend. Van het bepaalde bij de artikelen 25 en 40 is geen ontheffing mogelijk, van het bepaalde bij de artikelen 21 en 23 kan uitsluitend door ons College ont heffing worden verleend, terwijl van het weigeren van een ontheffing door ons College niet bij Uwe Vergadering in beroep kan worden gekomen. Op grond van het vorenstaande geven wij Uwe Ver gadering, in overeenstemming met het advies van de Com missie van Fabricage en onder verwijzing naar de in de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 3