244 MAANDAG 6 NOVEMBER 1939. Interpellatie-van Eek i. z. liet nemen van maatregelen (van Stralen e.a.) i. v. m. duurte der levensmiddelen. hebben, dat de Commissie op dit punt geen aansporing van de zijde van den gemeenteraad noodig heeft. De Commissie zal hoogstwaarschijnlijk binnen een week, wanneer de cijfers over October bekend zijn, in vergadering bijeenkomen en dan ongetwijfeld voorstellen tot voorziening in de moeilijk heden van de gezinnen dezer ondersteunden aannemen. Daarmede staat nog niet vast, dat de verbetering een feit zal zijn, omdat een overschrijding van de begrooting de goed keuring van het College behoeft. Spreker twijfelt er niet aan, of ook dit zal een juist verloop hebben, indien het nemen van maatregelen noodzakelijk blijkt te zijn. De heer Wilmer heeft tot zijn verheugenis gemeend te kunnen constateeren, dat een verbetering is gekomen met betrekking tot de vraag, of de gemeente al dan niet moet en kan adres- seeren aan de Regeering. In verband hiermede vestigt spreker er de aandacht op, dat de Voorzitter in het antwoord, dat hij namens het College heeft gegeven, heeft gezegd, dat vooralsnog geen aanleiding bestaat om zich ter zake tot de Regeering te wenden. Het woord „vooralsnog" is gebruikt, omdat ook naar het oordeel van de beide sociaal-democra tische Wethouders uit de debatten in de Tweede Kamer is gebleken, dat de Regeering op dit punt zeer diligent is, waarom het thans niet noodig is, dat de Leidsche gemeenteraad aandrang op de Regeering uitoefent, gelijk anderen reeds hebben gedaan. De heer Donders begrijpt uit het betoog van den Wet houder, dat „vooralsnog" beteekent: zoolang de heer van den Tempel Minister is. De heer van Stralen heeft dit in het geheel niet gezegd. De sociaal-democratische Wethouders meenen ook te mogen afwachten, of de Regeering straks de maatregelen zal nemen, die zij plaatselijk noodig achten. De Voorzitter constateert, dat ten aanzien van de geheele zaak niet heel veel verschil van meening in den Raad bestaat en dat zelfs geenerlei verschil van meening bestaat omtrent het bevestigende antwoord, dat gegeven dient te worden op de vraag, of de uitkeeringen van Maatschappelijk Hulp betoon verhoogd moeten worden bij een eventueele prijs stijging. Het is naar sprekers oordeel onnoodig en onnuttig veel te spreken over de prijzen en de percentages, omdat men wel voor een bepaald artikel de prijsstijging kan aan geven, maar niet kan zeggen, welke stijging van de kosten voor de gezinnen heeft plaats gehad, indien men niet tal van bijzonderheden en evenmin de omstandigheden van de gezinnen kent. In het eene gezin hebben de factoren huur, kleeding, schoeisel, vleesch, vet, melk, aardappelen, meel een heel andere beteekenis dan in het andere gezin en het is uitermate moeilijk daarvoor een houvast te vinden. Bij de bespreking van de stijging der prijzen is men in het College gestuit op de moeilijkheid, dat bij de eene ver gelijking een stijging met 5 moest worden geconstateerd, maar bij een andere vergelijking de prijsstijging in het geheel niet verontrustend bleek te zijn, terwijl bij een derde ver gelijking zelfs in het geheel geen prijsstijging bemerkbaar was. Op grond hiervan heeft het College gemeend, dat het ter verkrijging van een zoo objectief mogelijk inzicht zich moet doen voorlichten door een deskundige, waarom het een ambtenaar heeft opgedragen de officieele cijfers van Amster dam en Den Haag voor Leiden bruikbaar te maken, welke ambtenaar zich op zijn beurt wetenschappelijk en practisch zal laten voorlichten omtrent de daarbij te volgen methode van werken. Uit de gegevens, welke op deze manier verkregen worden, zal het College zijn conclusies trekken. Op deze wijze zal Maatschappelijk Hulpbetoon worden voorgelicht om zooveel mogelijk de uitkeeringen, die noodig zijn, te kunnen vaststellen. Gebleken is, dat Maatschappelijk Hulpbetoon zich volkomen zijn taak op dit gebied bewust isook de Commissie kan men rustig haar gang laten gaan. Het College zal ongetwijfeld oogenblikkelijk zijn toestemming tot het overschrijden van de begrooting van den Dienst geven, indien de verlangens van Maatschappelijk Hulpbetoon redelijk zijn. Het komt spreker voor, dat het College moet voortgaan op den weg, dien het in zijn antwoord op de interpellatie heeft aangegeven. Ook al zijn de officieele cijfers van Amsterdam en Den Haag voor Leiden bruikbaar gemaakt, dan nog zal men rekening moeten houden met de practijk, gelijk mevrouw Braggaar heeft betoogd. Toen de heer van Weizen zeide, alleen dan den Raad te zullen voorstellen aan de Regeering een adres te zenden, wanneer hij meende, dat voor het doen van zulk een voorstel aanleiding bestond, maakte hij een opmerking, die spreker Interpellatie-van Eek i. z. het nemen van maatregelen (Voorzitter e.a.) i. v. m. duurte der levensmiddelen. uit het hart was gegrepen, want ook het College is altijd de meening toegedaan geweest, waarmede de heer Wilmer en diens geestverwanten zich ongetwijfeld volmaakt kunnen vereenigen, dat alleen dan aan de Regeering moet worden geadresseerd, wanneer daartoe aanleiding bestaat. De heer van Eek moet den heer Wilmer op het punt van adresseeren aan de Regeering volledig teleurstellen: wanneer spreker meent, dat er aanleiding is om een adres aan de Regeering te zenden, zal hij zich verplicht gevoelen een daartoe strekkend voorstel in te dienen, waarbij hij zich in het goede gezelschap van artikel 150 der Grondwet en van den Amsterdamschen gemeenteraad zal bevinden, nu deze Raad op voorstel van sprekers naamgenoot heeft besloten zich met verschillende andere gemeentebesturen in ver binding te stellen om zich gezamenlijk tot de Regeering te wenden. Spreker is het absoluut niet eens met den heer Wilmer, wanneer deze spreekt van het „saneeren van de democratie" en acht zich zelf ook niet een minder goed democraat dan de heer Wilmer. De gemeentebesturen hebben niet alleen het recht, maar ook den plicht zich tot de Regeering te wenden, wanneer zij groote belangen moet behartigen en naar hun oordeel door de houding der Regeering de belangen van de ingezetenen daarbij worden geschaad. Het verschil loopt alleen over de vraag, of er aanleiding tot adresseeren bestaat. De sociaal-democraten zullen ook niet elk oogenblik een daartoe strekkend voorstel indienen. Op het oogenblik wenscht spreker een afwachtende houding aan te nemen. Spreker weet niet, wat de Regeering zal doen, maar indien zij hem teleurstelt, zal hij daarin niet berusten. Deze interpellatie was zeer zeker noodig. Er heerschte hetgeen begrijpelijk was groote ongerustheid in de gemeente: men werd gedrukt door de duurte en wist niet, wat daartegen gedaan zou worden. Met deze interpellatie heeft men bereikt, dat niet alleen het College, maar ook de Raadsleden hebben verklaard het uitstekend te vinden, dat ten aanzien van de ondersteunden van Maatschappelijk Hulpbetoon maatregelen worden genomen en dit is een belangrijk feit. Eerst nadat de sociaal-democratische fractie had be sloten een interpellatie aan te wagen en deze in den Raad aan de orde was gesteld, heeft de Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon een vergadering gehouden, waarin men in denzelfden geest schijnt gesproken te hebben. Er was voor sprekers fractie geen aanleiding om de zaak niet in het openbaar te behandelen. Dit beteekent niet een uiting van wantrouwen, maar wel, dat zij zoo ongerust was, dat zij meende het in het publiek te moeten uitspreken. De heer Wilmer merkt op, dat niemand dit gelooft. De heer van Eek beschouwt deze opmerking als een insinu atie. De sociaal-democraten konden niet anders dan ongerust zijn, omdat zij niet wisten, wat het gemeentebestuur zou doen. De heer Wilmer zegt, dat de heer van Eek dit had kunnen weten, indien deze bij den heer van Stralen had geïnformeerd. De heer van Eek verklaart, dat ook de heer van Stralen het niet wist. Spreker begrijpt niet, welk bezwaar men er tegen heeft, dat zaken, die voor het publiek van buiten gemeen belang zijn, in het openbaar worden behandeld. Thans komt spreker tot de materieele zijde van de zaak. De Centrale Bond van Nederlandsche Verbruikscoöperaties heeft vergelijkende cijfers gepubliceerd, op grond waarvan men meent te moeten aannemen, dat de duurte met 57 is toegenomen. In het vrije bedrijf, waar men zeer goed weet, dat er een aanzienlijke prijsverhooging is geweest, heeft men niet gewacht tot dit wetenschappelijk vaststond, maar heeft men loonsverhoogingen van 5 toegekend. Spreker heeft in zijn motie 5 voorgesteld, omdat hij ten slotte een cijfer moest noemen; ook Maatschappelijk Hulpbetoon zal dit moeten doen. Men kan te hoog, maar ook te laag zijn, doch dit is een zeer matig bedrag, waarbij in elk geval rekening wordt gehouden met datgene, wat zal moeten gebeuren. Het College heeft zich bereid verklaard bij het plegen van overleg met de Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon in zake een verhooging van de uitkeeringen rekening te houden met de stijging van de kosten van levens onderhoud; spreker hoopt, dat de Raad verder zal gaan en de Commissie zal verzoeken de steunbedragen met een vast percentage te verhoogen. De verzorging van de armen is natuurlijk in het algemeen overgelaten aan deze Commissie, maar wil dit nu zeggen, dat de Raad ten opzichte daarvan geen verantwoordelijk heid draagt? De Raad moet het geld voteeren, maar ook

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 8