MAANDAG 6 NOVEMBER 1939. 241 Interpellatie-van Eek i. z. het nemen van maatregelen (van Eek e.a.) i. v. m. duurte der levensmiddelen. Het staat voor ieder, die de cijfers naleest, vast, dat de stijging der prijzen thans aanzienlijk grooter is dan zij in de maand September 1939 was. Indien men met het nemen van maatregelen wacht tot dit officieel is vastgesteld en zij, die in nood verkeeren, intusschen moeten trachten de duurte te doorworstelen, handelt men op een wijze, die spreker te hard en ook niet verantwoord acht. Men moet zich echter ook niet laten leiden door de cijfers van enkele reusachtige prijsstijgingen (30 en 50 van eenige noodzakelijke middelen van levensonderhoud, want ook deze cijfers be slissen de zaak niet. In vergelijking met de prijzen in Augustus bedraagt de stijging wel ten minste 5 en vermoedelijk zal zij door allerlei oorzaken nog toenemen. Spreker zou het dan ook volkomen billijk achten, indien men op het oogenblik zei: de prijsstijging bedraagt sinds Augustus hoogstwaarschijnlijk veel meer dan 5 laten wij echter aannemen voor de nood zakelijke middelen van levensonderhoud een stijging van 5 en daarom trachten op Maatschappelijk Hulpbetoon aandrang uit te oefenen verder kan de gemeente niet gaan ten einde een verhooging van de uitkeeringen te verkrijgen. Dit acht spreker beter en menschelijker dan de ondersteunden verwijzen naar den toestand van verleden jaar. Men kan wel theoretisch aantoonen, dat de onder steunden in vergelijking met verleden jaar thans een hoogere uitkeering ontvangen, maar dit is geen redeneering, die rekening houdt met de werkelijke omstandigheden. Het lijkt spreker dan ook toe, dat men sterker moet optreden dan het College in zijn onbestemde toezegging belooft te zullen doen. Met betrekking tot degenen, die via den Dienst voor Sociale Zaken gesteund worden, is spreker het met het College volkomen eens, dat het in de eerste plaats op den weg van de Begeering ligt, te hunnen aanzien maatregelen te nemen. Hierbij herinnert spreker aan den aandrang, die reeds van de zijde der vakcentralen en zelfs van den kant van den Baad van Amsterdam te dien opzichte is uitgeoefend. De omstandigheden kunnen van dien aard worden, dat het naar sprekers meening ook op den weg van den Baad van Leiden ligt om bij de Begeering op een forscher optreden aan te dringen. Hetzelfde kan ook gelden ten aanzien van de loonen van het lagere Overheidspersoneel, al zal het verstandig zijn daarbij het Georganiseerd Overleg in te schakelen en het oordeel hiervan af te wachten. Men heeft uiteraard rekening te houden met de uitspraken van het Rijk, maar in elk geval meent spreker, dat de gemeente in dit opzicht moet optreden ook in het belang van de in gezetenen. Het instellen van een permanente adviescommissie acht spreker noodzakelijk, omdat men vooreerst van de moeilijk heden, veroorzaakt door de duurte, niet verlost zal zijn. Het is naar sprekers meening gewenscht in deze advies commissie ook vrouwen, die al of niet een organisatie van vrouwen vertegenwoordigen, op te nemen, omdat zij op de hoogte zijn van de dagelijksche uitgaven van een gezin en van de stijging dier uitgaven. De sociaal-democratische Baadsfractie heeft deze be spreking aan de orde gesteld, omdat zij wenscht, dat er eenige geruststelling kome. De ingezetenen hebben reeds met zooveel moeilijkheden te kampen en zijn al zoo veront rust door allerlei dreigende gevaren, dat het gewenscht is dengenen, die in nood verkeeren, de zekerheid te geven, dat de gemeente in dezen zal doen, wat zij kan doen. Het zou niet ongerijmd en ook niet onredelijk, maar juist in overeenstemming met de omstandigheden en de thans bekende cijfers zijn, indien de uitkeeringen van den Dienst van Maatschappelijk Hulpbetoon op dit oogenblik met 5 werden verhoogd en men daarbij in uitzicht stelde, dat men er rekening mede zal houden, wanneer de stijging nog grooter wordt. De sociaal-democraten zijn er al te zeer van overtuigd, dat de uitkeeringen van Maatschappelijk Hulpbetoon zoo laag mogelijk worden gehouden, ook met het oog op den nood van de gemeentelijke schatkist. Nu de nood echter nog hooger stijgt, is dit een aanleiding om in te grijpen en een eenigszins forschen maatregel te nemen. Spreker stelt den Baad in de gelegenheid te dien aanzien een uitspraak te doen. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van den heer van Eek, luidende: „De gemeenteraad, overwegende, dat met het oog op de prijsstijging van een reeks van noodzakelijke levensmiddelen het gewenst is, dat de uitkeringen van Maatschappelijk Hulpbetoon worden verhoogd; verzoekt de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon de uitkeringen thans met 5 te verhogen en, zo de prijsstijging toeneemt, dienovereen komstig de uitkeringen weder hoger te stellen." Interpellatie-van Eek i. z. het nemen van maatregelen (Wilmer.) i. v. m. duurte der levensmiddelen. De heer Wilmer heeft met genoegen den Voorzitter hooren uiteenzetten, welk standpunt het College inneemt ten aanzien van het vraagstuk, dat den Baad op het oogenblik bezig houdt. Met voldoening heeft spreker geconstateerd, dat naar het oordeel van het College in het algemeen het initiatief van de Begeering voor het nemen van maatregelen op het terrein van de steunverleening moet worden afgewachten dat het overbodig en dus ongewenscht is te adresseeren aan de Begeering over onderwerpen als het onderhavige ten einde haar op deze wijze te herinneren aan wat haar plicht is of invloed op haar uit te oefenen. Met groot genoegen constateert spreker eveneens, dat de interpellant zich tot zooverre met het standpunt van het College kan vereenigen, hetgeen, in vergelijking met het gebeurde in de voorafgaande jaren, een saneering van de democratie beteekent. Degenen, die spreker dit onderwerp weieens in den Baad hebben hooren behandelen, zullen zich er niet over verwonderen, dat hij zich over deze wending van de geesten ten zeerste verheugt. Het ligt inderdaad niet op den weg van de gemeente aan de Begeering te adresseeren, maar het adresseeren zit den heer van Eek zóó in het bloed, dat hij nu wil adresseeren aan Maatschappelijk Hulpbetoon, nu hij niet wil of niet kan adresseeren aan de Begeering en zich aansluit bij de meening van Burgemeester en Wethouders. Spreker aarzelt niet, zeer positief als zijn meening uit te spreken en weet dit te doen namens zijn geheele fractie dat, gezien de stijging van de prijzen der levensmiddelen, de uitkeeringen van Maatschappelijk Hulpbetoon, in het algemeen beschouwd, moeten worden verhoogd. Er is echter geen enkele reden om daarvoor aandrang op de Gemeente lijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon uit te oefenen. Daartoe zou pas reden bestaan, indien men beschikte over eenige gegevens, welke den twijfel wettigden, dat Maatschappelijk Hulpbetoon sprekers overtuiging niet deelde. De heer van Stralen zal echter straks kunnen bevestigen het spijt spreker, dat de relatie tusschen den Wethouder en den heer van Eek niet van zoo intiemen aard is, dat de heer van Eek het gewenscht heeft geacht, zich even met dezen Wethouder in verbinding te stellen dat men in een verleden week gehouden vergadering van de Gemeente lijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon unaniem van oordeel was, dat de uitkeeringen moesten worden ver hoogd en geen enkele stem is opgegaan om de uitkeeringen niet te verhoogen. Indien de Wethouder reeds in die ver gadering een voorstel tot verhooging van de uitkeeringen gereed had gehad, zou het zijn aangenomen. De zaak was in die vergadering evenwel niet voldoende voorbereid. Spreker maakt den Wethouder hiervan geen verwijt, omdat het zeer begrijpelijk was. Niet alleen spreker, maar ook andere leden der Commissie hebben voor verhooging van de uitkeeringen gepleit. Spreker ziet niet in, waarom men thans met een motie moet werken. Het is niet sympathiek, want het wekt den schijn, dat Maatschappelijk Hulpbetoon het anders niet zou hebben gedaan en voor het wekken van dezen schijn moet men redenen hebben; het is ook zuiver zakelijk be schouwd over dingen, die niet sympathiek zijn, stapt men misschien gemakkelijk heen volkomen overbodig, volkomen nutteloos en daarom onredelijk. Wat den inhoud van de motie betreft, begrijpt spreker niet, hoe de interpellant aan 5 is gekomen. Het zou spreker niet verwonderen, indien de heer van Weizen aan stonds een verhooging van 10 voorstelde. Spreker wil een dergelijke „tactiek" niet bedrijven. Intusschen staat het ook voor spreker nog lang niet vast, dat 5 voldoende is indien de duurte in dezelfde richting blijft voortgaan, zal het percentage zeer zeker hooger dan 5 moeten zijn. De sociaal-democratische Baadsfractie is thans op den goeden weg: zij wil niet adresseeren aan de Begeering en zij stelt vertrouwen in de Begeeringlaat zij nu, aldus spreker, een paar stappen verder gaan en ook vertrouwen stellen in een Commissie, waarvan een sociaal-democratisch Wethouder, de heer van Stralen, de zeer actieve voorzitter is. Om eenigerlei misverstand te voorkomen en conclusies, die niet gewettigd zijn, a priori te bestempelen als opzettelijk onwaar, herhaalt spreker, dat, wanneer hij en zijn fractie zich tegen de motie-van Eek verzetten, zij dit niet doen, omdat zij den steun van Maatschappelijk Hulpbetoon vol doende achten, maar wel omdat zij in dezen geen enkel motief zien, waarom de Commissie aan haar plicht moet worden herinnerd, en omdat zij niet inzien maar dit is een bijkomstige reden waarom de uitkeeringen met precies 5 moeten worden verhoogd. In verband met een bespreking, die hij juist een dezer dagen met verschillende van zijn geestverwanten heeft

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 5