MAANDAG 6 Ni Verkoop grond bij Dwarshavcnstraate.a. (Snel e.a.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. IX. Voorstel tot liet met liet Rijk en de N.V. Nederlandsche Spoorwegen aangaan van een overeenkomst inzake het bouwen van een nieuwe brug in den Haagweg over de spoorweghaven en tot bet vaststellen van den desbetref f enden beg rooting s- staat. (17») De heer Snel veronderstelt, dat de geheele Baad met dit voorstel zal instemmen, omdat de Staatsspoorbrug inderdaad een obstakel is in den weg van en naar Leiden. Intusschen vraagt spreker zich af, of niet een meer afdoende oplossing mogelijk zou zijn geweest b.v. door het maken van een vaste brug of het tot stand brengen van een verbinding tusschen de Spoorweghaven en het Bijn-Schiekanaal, waardoor het maken van een beweegbare brug overbodig zou zijn. Uit het Ingekomen Stuk blijkt niet, dat men de doorvaart- hoogte van deze brug wil verbeteren, terwijl de situatie daar ter plaatse naar sprekers oordeel een verhooging van 50 cM. wel toelaat, waardoor de brug niet meer voor het kleinste schuitje, dat de Spoorweghaven wil bereiken of verlaten, behoeft te worden opgeheven. Met deze oplossing zou zoowel het verkeer te land als dat te water gebaat zijn. Gaarne zou spreker willen vernemen of het College bereid is met de Nederlandsche Spoorwegen hieromtrent in overleg te treden, indien het tot nu toe niet aan deze oplossing heeft gedacht. Het lijkt spreker mogelijk toe op ondergeschikte punten wijzigingen aan te brengen, indien de omstandig heden daartoe aanleiding geven. De heer Wilbrink zegt, dat gedurende de onderhandelingen met het Bijk en de Nederlandsche Spoorwegen allerlei mogelijkheden zijn besproken. De Nederlandsche Spoorwegen hebben den eisch gesteld, dat de brug in den Haagweg beweegbaar blijft en zijn het gemeentebestuur in zooverre te gemoet gekomen, dat zij zich tevredenstellen met een beweegbare brug, die in geheven toestand een doorvaarthoogte van ten minste 4 M. heeft. De Nederlandsche Spoorwegen hebben practisch alles te zeggen, omdat het Bijk indertijd een ongelimiteerde concessie heeft verleend voor het maken van een spoorweghaven door den weg en het leggen van een beweegbare brug; zij zijn alleen verplicht de brug in een zoodanigen toestand te houden, dat het verkeer over een breedte van 3.44 M. mogelijk is. Aangezien de Nederlandsche Spoorwegen prijs stellen op de aanwezigheid van een beweegbare brug, .is er geen reden om overleg te plegen over het maken van een verbinding tusschen de Spoorweghaven en het Bijn-Schiekanaal, aan gezien de Haagbrug en de Wouterenbrug vaste bruggen zijn. Bovendien zouden onoverkomelijke financieele bezwaren daartegen bestaan, omdat door het maken van deze verbin ding het leggen van een brug in het spoorwegemplacement en een brug over het Bijn-Schiekanaal noodzakelijk zou zijn en de daaraan verbonden kosten ongetwijfeld ten minste tweemaal zoo groot zouden zijn als het bedrag, dat nu moet worden gevoteerd. Op grond van datgene, wat reeds in het Ingekomen Stuk omtrent de houding van het Bijk in dezen is medegedeeld, kan spreker niet aannemen, dat het bereid zou zijn het dubbele te betalen om tot een oplossing te komen. Overigens zou men ook, gelet op den eisch van de Nederlandsche Spoorwegen, de Haagbrug tot een beweeg bare brug moeten maken, hetgeen spreker niet wel mogelijk acht. De heer Snel kan zich wel vereenigen met de uiteenzetting van den Wethouder, maar heeft geen antwoord gekregen op zijn belangrijksten vraag, n.l. of het mogelijk is de doorvaart hoogte 50 cM. grooter te maken. Met deze oplossing zou spreker zich ten slotte kunnen vereenigen. Er ontstaat echter een ongewenschte toestand op dezen drukken verkeersweg, wanneer zelfs voor een scheepje van 10 ton de brug geheven moet worden. De heer Wilbrink meent, dat de nieuwe brug iets hooger dan de bestaande brug komt te liggen, zoodat vletten er onderdoor kunnen. Het vaarwater wordt echter heel weinig gebruikt en eigenlijk is hier sprake van dwingelandij van de Nederlandsche Spoorwegen, die de doorvaart willen hebben. In verband met eventueele andere plannen ten aan zien van de spoorwegen is het zeer bezwaarlijk thans over verhooging van de brug te denken, aangezien men daarbij op moeiüjkheden zou kunnen stuiten. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. YEMBEB 1939. 239 Verlaging Molenstecgbrug (Groencveld e.a.) X. Voorstel tot het beschikbaar stellen van gelden ten behoeve van de verlaging van de Molenstecgbrug. (179) Hierbij komt tevens aan de orde het verzoek van de Monumentencommissie ter zake. De heer Groeneveld zegt, dat het stadsschoon zal worden geschaad, indien de Molensteegbrug niet in haar tegen- woordigen vorm wordt behouden; zij is in Leiden bovendien eenig in haar soort. Deze brug is inderdaad niet gebouwd voor het moderne verkeer, dat echter ook niet van haar behoeft gebruik te maken. Het heeft spreker getroffen, dat terwijl bij de verbouwing van deze brug zoowel de belangen van het verkeer als die van het stadsschoon zijn betrokken, de Verkeerscommissie en de Monumentencommissie in dezen niet zijn gehoord. Toch is het naar sprekers oordeel noodzakelijk deze Com missies te hooren. De Verkeerscommissie, die gedurende een jaar niet in vergadering bijeenkwam., is stellig niet overwerkt en nog wel in staat over deze zaak een advies uit te brengen. De Monumentencommissie, die kortgeleden is ingesteld, heeft een brief ontvangen van het College met de mede- deeling, dat zij zal worden geraadpleegd, wanneer ver bouwingen van monumenten aan de orde zijn, maar terwijl het College dezen brief verzond, passeerde het de Commissie bij het maken van plannen tot verbouwing van een monu ment. In dit geval kan n.l. geen verschil van meening bestaan over de vraag, of men met een monument te doen heeft, daar deze brug is geplaatst op de monumentenlijst van het Bijk. Spreker stelt thans voor, het voorstel van het College aan te houden tot een volgende vergadering. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van den heer Groeneveld, luidende: „De ondergetekende stelt voor, de behandeling van het voorstel tot verlaging van de Molensteegbrug uit te stellen tot een volgende ver gadering en intussen, te dezer zake, advies in te winnen van de Monumentencommissie en de Verkeerscommissie." De heer Wilbrink acht het niet van buitengewoon belang, indien de voorgestelde verbetering van de Molensteegbrug nog eenigen tijd wordt uitgesteld, waarom naar zijn oordeel het College geen overwegend bezwaar tegen het voorstel van orde van den heer Groeneveld behoeft te hebben. De Monumentencommissie is echter niet gepasseerd, want zij bestond nog niet, toen met de voorbereiding van het voorstel van het College een aanvang werd gemaakt. Het College heeft zich destijds wel gewend tot het Bijks- bureau voor de Monumentenzorg, omdat het Bijk de brug op zijn lijst van monumenten had geplaatst, en heeft zijn voorstel voor indiening bij den Baad gereedgemaakt, nadat het Bijksbureau had verklaard daartegen geen bezwaar te hebben. Spreker acht het niet juist, dat de Monumentencommissie zich er over beklaagt niet gehoord te zijn over zaken, welke vóór den datum van haar instelling behandeld werden. Indien de heer Groeneveld zich er over beklaagde, niet gehoord te zijn over zaken, die vóór zijn geboorte werden behandeld, en wenschte alsnog daarover te worden gehoord, zou hij geen leven hebben, waarom spreker hem aanraadt, niet het spoor van de Monumentencommissie te volgen, maar den gemoedelijken weg te bewandelen, dien hij ook tot dus verre bewandeld heeft. De heer Groeneveld weet niet, hoeveel jaren het College aan de voorbereiding van dit voorstel heeft gewerkt, maar wel is hem bekend, dat op den datum, die boven het Inge komen Stuk staat, de Monumentencommissie reeds bestond. Indien het College vóór de indiening van het voorstel bij den Baad de Monumentencommissie had geraadpleegd, zou daartegen geen enkel bezwaar hebben bestaan. De Voorzitter kan zich niet geheel met de opvatting van den heer Groeneveld vereenigen. Toen deze zaak bij het College in behandeling kwam, trok het dadelijk de aandacht, dat deze brug op de Bijks- monumentenlijst was geplaatst, waarom het noodig was het oordeel van den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen over de voorgenomen verbouwing in te winnen, hetgeen men in de maand Augustus van dit jaar heeft gedaan. Nadat de Minister had verklaard tegen de voorgenomen verlaging van de brug geen bezwaar te hebben, besloot het College het voorstel aan den Baad te doen, meenende het argument, dat geen stadsschoon verloren mag

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 3