230 MAANDAG 9 OCTOBER 1939. Reglement rechtstoestand onderwijzend personeel. (Tepe e.a.) genoemd niet juist is. Er kunnen andere werkzaamheden zijn, die zeer te recht aan het onderwijzend personeel worden opge dragen. In de omstandigheid, dat de burgemeester volgens de wet van 23 April 1936 belast is met de uitvoering van deze zaak, ligt de garantie, dat van de bepaling geen misbruik zal worden gemaakt. De burgemeester mag en kan bij het op dragen van werkzaamheden in verband met de luchtbe scherming zelfs niet beperkt worden tot een bepaalde cate gorie van werkzaamheden, zooals zij in het amendement is belichaamd. Een dergelijk amendement behoort dan ook in de verordening niet thuis. Artikel I wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De artikelen II tot en met YI worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel VII. De heer Koole heeft uit de stukken niet kunnen opmaken, wat het College aanleiding heeft gegeven tot het voorstellen van een wijziging van artikel 28 der verordening en vraagt zich af, of het artikel, dat in den bestaanden vorm gelijkelijk voor vast en tijdelijk personeel geldt, zoo vaak moest worden toegepast, dat de financieele gevolgen te groot werden. Uit de voorgestelde wijziging spreekt ook geen dankbaarheid jegens den vervanger, in wien spreker den helper in den nood ziet. Spreker zou gaarne van den Wethouder willen vernemen, of deze wijziging naar diens oordeel geen voldoende motief is om de zaak in de Commissie voor het Onderwijs te bespreken. De heer Tepe zegt, dat de voorgestelde wijziging en het overeenkomstige artikel van het Ambtenarenreglement vol komen gelijkluidend zijn. Het oorspronkelijke voorstel van het College strekte om het artikel aldus te lezen, dat zoo spoedig mogelijk na het overlijden van een ambtenaar, met uitzondering van tijdelijke ambtenaren, een bedrag gelijk aan de bezoldiging over een tijdvak van 6 weken zal worden uitgekeerd. In verband met de wijziging, aangebracht in het Algemeen Rijksambtenarenreglement, en de opmerkingen, gemaakt door de afdeeling Leiden van de Vereeniging voor M. U. L. O., heeft het College alsnog voorgesteld, ook bij overlijden van een tijdelijk ambtenaar aan diens weduwe een bedrag gelijk aan de bezoldiging over een tijdvak van 2 weken uit te keeren. Het College deed deze concessie, omdat het de redelijkheid van de aangevoerde argumenten begreep, maar het meende, dat men te vrijgevig zou zijn, indien men be paalde, dat bij het overlijden van eiken tijdelijken ambtenaar aan de weduwe een bedrag gelijk aan de bezoldiging over een tijdvak van 6 weken zal worden toegekend. Wel is waar heeft de organisatie de opmerking geplaatst, dat het feit zich zelden zal voordoen, maar het zou kunnen voorkomen, dat men de uitkeering ook zou moeten geven aan de weduwe van een onderwijzer, die een week na zijn tijdelijke aanstelling kwam te overlijden. De overeenkomstige bepaling van het „Ambtenaren reglement 1934" heeft in het georganiseerd overleg geen tegenstand ondervonden en daarom meende het College thans met het oog op de gewenschte uniformiteit deze wijzi ging te moeten voorstellen. In het algemeen worden geen vergaderingen van de Com missie voor het Onderwijs voor de bespreking van onder geschikte onderwerpen als dit gehouden, maar wanneer de heer Koole meent, dat daarvoor wel een vergadering moet worden belegd, staat het hem vrij daartoe bij de rond vraag in de eerstvolgende vergadering der Commissie het verzoek te doen. Artikel VII wordt zonder hoofdelijke stemming aange nomen. Artikel VIII wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel IX. De heer van Beminden verwacht, dat hij in antwoord op de opmerking, welke hij over dit artikel zal maken, van den Wethouder zal vernemen, dat artikel 84 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement een zelfde bepaling bevat en het gewenscht is haar ook in deze verordening op te nemen. Intusschen is spreker er over het algemeen tegen het mogelijk te maken, dat dergelijke disciplinaire straffen onmiddellijk ten uitvoer worden gelegd. Spreker heeft nooit begrepen, waarom het in het tuchtrecht zooveel anders zou zijn dan in het gewone strafrecht, waarin ook gevallen voor- Reglement rechtstoestand onderwijzend personeel; e.a. (van Bemmelen e.a.) komen, dat onmiddellijke tenuitvoerlegging alleszins aan beveling zou verdienen, maar waarin men dit uit overwegingen van algemeene rechtvaardigheid nalaat, overtuigd als men is, dat de rechter zich kan vergissen en het dus niet wenschelijk is al te ruim te zijn met de onmiddellijke tenuitvoerlegging. Er is naar sprekers oordeel niet heel veel aanleiding om het in het tuchtrecht anders te doen, behalve dan in het militaire tuchtrecht, waar de omstandigheden zoo kunnen zijn, dat het vooral in oorlogstijd noodzakelijk is. In het burger lijk leven wordt t.a.v. veel ernstiger gevallen de onmiddellijke ten uitvoerlegging van straffen niet mogelijk gemaakt. Waarom zouden wij het dan t.a.v. tuchtrechtelijke straffen wel doen Dergelijke disèiplinaire straffen kunnen even zwaar aan komen als gewone straffen. Hoewel spreker in het algemeen geen aanleiding ziet om onderscheid te maken tusschen onderwijzend personeel en anderen, is hij tegen deze bepaling. Ten aanzien van het onderwijzend personeel is spreker in het bijzonder tegen de onmiddellijke tenuitvoerlegging, juist omdat er groote kans bestaat, zooals ook in de praktijk meermalen is gebleken, dat een onderwijzer wordt belast met feiten, waarvan achteraf wordt betwijfeld of zij zich wel volkomen hebben toegedragen als zij oorspronkelijk leken. De heer Tepe is inderdaad van oordeel, dat in dezen het belangrijkste argument is: de uniformiteit. Wel kan spreker zich indenken in de redeneering van den heer van Bemmelen, maar aan den anderen kant gelooft spreker, dat in deze bepaling zeer weinig gevaar schuilt en zij het College niet verplicht altijd een disciplinaire straf onmiddellijk ten uit voer te leggen. De heer van Bemmelen acht dit evenzeer verkeerd, daar men dan de beslissing legt in handen van den rechter. Een partijdige rechter zal wel de onmiddellijke tenuitvoerlegging bevelen, terwijl een ander het niet doet. Artikel IX wordt aangenomen met 18 tegen 14 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Wilmer, Key, Groot Enzerink, Tobé, van Rosmalen, Lombert, Donders, van Dijk, Bosch van Rosenthal, Eikerbout, Parmentier, Yeenendaal, Bergers, Beekenkamp, Tepe, Wilbrink, van Stralen en Yerweij. Tegen stemmen: de heeren van Weizen, Groeneveld, van Eek, Snel, mevrouw Braggaar, de heeren Koole, Piena, Jongeleen, mevrouw de Cler, de heeren van Oyen, Schüller, van Bemmelen, Riedel en Oostveen. De artikelen X en XI worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de verordening in haar geheel zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. XII. Voorstel inzake het aankoopen van de perceelen huis, tuin en water aan den Vliet, kad. hekend gemeente Leiden, sectie M. nis 137, 11511 en 190, tot het inbrengen van die per ceelen in het gemeentelijk grondbedrijf en tot het vaststellen van de desbetreffende begrootingsstaten. (170) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. De Voorzitter stelt hierna aan de orde de aan den heer van Eek toegestane interpellatie in zake het nemen van maatregelen ter bevordering, dat het mingegoede deel der bevolking zoo min mogelijk wordt belemmerd door de duurte der levensmiddelen om te voorzien in de noodzakelijke le vensb eho ef t en De heer van Eek dankt den Raad voor het verlof, hem verleend tot het houden van deze interpellatie en richt de volgende vraag tot het College: Welke maatregelen denken Burgemeester en Wethouders te nemen om te bevorderen, dat het mingegoede deel der bevolking zoo min mogelijk wordt belemmerd door de duurte der levensmiddelen om te voorzien in de noodzakelijke levensbehoeften! Dezer dagen las spreker in het dagblad „Vooruit", dat blijkens de resultaten van een onderzoek, ingesteld in ver schillende gemeenten, waartoe ook Leiden behoort, ver scheidene met name genoemde levensmiddelen in prijs zijn gestegen. Iedereen heeft deze stijging in prijs van verschil lende artikelen, noodig voor het noodzakelijk levensonder houd, natuurlijk reeds ondervonden. Het is intusschen zeer onzeker of de duurte zal toenemen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 4