MAANDAG 9 OCTOBER 1939. 229 Uitkeering aan Wed. J. van Blitterswijk. Tepe e.a.) dat wanneer geen schikking met de gemeente werd getroffen, de familie van Blitterswijk de gemeente in rechten zou aan spreken. De gevolgen van een eventueel proces kan men natuurlijk nooit met zekerheid voorzien. Terwijl de gemeente zich op het standpunt stelt, dat zij geenerlei aansprakelijkheid heeft, betoogt degene, die de vervolging instelt, dat de volle aan sprakelijkheid op de gemeente rust. In een geval als dit is het voor beide partijen niet gewenscht, dat men tot een proces komtvoor degenen, die het ongeluk getroffen heeft, is het niet wenschelijk, omdat zij daarmede een zeer langen weg bewandelen, die voor hen in de gegeven omstandigheden niet de gewenschte weg is, daar zij zeer lang moeten wachten op de uitkeering, waarop zij aanspraak meenen te hebben; voor de gemeente is het niet wenschelijk, omdat dergelijke processen aanleiding geven tot allerlei moeilijkheden en kwesties, die vermeden kunnen worden, wanneer partijen bij onderling overleg een regeling van de schadevergoeding maken. Indertijd heeft de gemeente, toen een jongen, die op de Blauwpoortsbrug door een omvallende lantaarn was getroffen, aan de gevolgen van het ongeval was overleden, zich op het zelfde standpunt gesteld. In dat geval had de vader van den jongen intusschen een advocaat in den arm genomen, maar in overleg met dezen advocaat is de gemeente er in geslaagd een regeling te maken, die beide partijen kon bevredigen. Thans heeft het gemeentebestuur getracht de onder handelingen met een advocaat te voorkomen (en is daarin geslaagd), omdat het wel zoo gewenscht is, dat het maken van een regeling geheel met onderling goedvinden van partijen geschiedt, zonder dat men zich stelt op het zuiver juridische standpunt. De familie van Blitterswijk heeft zich accoord verklaard met het volgendede gemeente betaalt 1°. de onkosten, welke voor de familie van Blitterswijk uit het ongeval zijn voortge komen, voor zoover deze onkosten niet uit verzekeringen worden vergoed, 2°. 4.per week aan de weduwe J. van Blitterswijk geb. van der Touw, waarmede zoo goed als geheel gedekt is het verschil in pensioen, dat de weduwe thans zou ontvangen en dat, wat wijlen J. van Blitterswijk ontving. De heer van Dijk zegt, dat het voor hem niet gaat om het bedrag, dat de weduwe van Blitterswijk-van der Touw zal ontvangen; haar verlies is trouwens niet met geld goed te maken. Het College verklaart echter in het ingekomen stuk, dat de gemeente voor het droevige ongeval niet aansprakelijk kan worden gesteld en daarom behoort men na te gaan, wie wel daarvoor aansprakelijk is. De Voorzitter merkt op, dat niet het College, maar wel de rechterlijke macht behoort uit te maken, wie aansprakelijk is. De heer van Dijk vraagt, of geen verdere pogingen zullen worden gedaan om een antwoord te krijgen op de vraag, wie in dezen aansprakelijk is. De Voorzitter antwoordt, dat daarvoor geen reden meer bestaat, nu partijen onderling een regeling hebben gemaakt. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. X. Voorstel tot het beschikbaarstellen van gelden ten be hoeve van het doortrekken van de Verdamstraat tot aan den Hoogc Rijndijk. (167) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XI. Voorstel tot het wijzigen van het „Reglement rechts toestand onderwijzend personeel." (168) De heer Koole zegt, dat de leden van de Commissie voor het Onderwijs in haar oude samenstelling het voorstel van het College en de daarop betrekking hebbende stukken hebben ontvangen met het verzoek ze per circulatie af te doen. Het lid der Commissie de heer Groeneveld heeft zich daartegen verzet en heeft verzocht de zaak in een vergadering der Commissie te behandelen. Aan dit verzoek heeft men niet voldaan. De sociaal-democratische raadsfractie staat op het standpunt, dat de commissiën zijn benoemd om de ver schillende voorstellen te bespreken en daarom bij de voorbe reiding van een zaak ook moeten worden ingeschakeld. Juist door een bespreking in de Commissie zou het mogelijk zijn geweest den scherpen kant, die aan het voorstel zit, te ver- Reglement rechtstoestand onderwijzend personeel. (Koole e.a.) wij deren en het College een weloverwogen advies te doen toekomen, dat het bij de indiening van het voorstel aan den Raad had kunnen overleggen. De adviezen, welke door de verschillende organisaties zijn verstrekt, zijn niet eensluidend, gelijk uit het Ingekomen Stuk blijkt. Spreker hoopt, dat de Wethouder van Onderwijs voortaan in een geval als dit de zaak in een vergadering der Commissie aan de orde zal stellen. De heer Tepe vernam thans voor het eerst, dat de heer Groeneveld had verzocht alsnog een vergadering van de Commissie ter bespreking van dit voorstel uit te schrijven. De leden van de Commissie hebben bij de circulatie van de stukken medegedeeld met het voorstel accoord te gaan. De heer Groeneveld heeft daarbij een aanteekening gemaakt naar aanleiding van het feit, dat eenige wijzigingen zijn aan gebracht, die niet meer aan het oordeel van de organisaties zijn onderworpen. Had spreker geweten, dat het de bedoeling van den heer Groeneveld was te verzoeken een vergadering der Commissie voor de bespreking van dit voorstel te houden, dan had spreker aan dit verzoek ongetwijfeld gevolg gegeven. Het verzoek, dat in geen geval tot spreker persoonlijk was gericht, is echter niet tot hem doorgedrongen. De heer Groeneveld heeft op de stukken aangeteekend, dat naar zijn oordeel deze zaak te gewichtig was om haar per circulatie af te doen, waarom hij alsnog een vergadering der Commissie noodig achtte. Spreker heeft althans een op merking van dien aard gemaakt. De heer Tepe merkt op, dat het in dezen juist op den aard van de opmerking aankomt. De heer Groeneveld heeft van zijn aanteekening geen copie bewaard; de Wethouder beschikt thans over de origineele opmerking. De heer Tepe zegt, dat uit de opmerking van den heer Groeneveld niet duidelijk bleek, dat het diens bedoeling was een vergadering der Commissie aan te vragen. De heer Groeneveld betoogt, dat indien hij schrijft het wenschelijk te achten, dat een vergadering wordt gehouden om de zaak te bespreken, het vrijwel hetzelfde is als wanneer hij vraagt een vergadering der Commissie te beleggen. De heer Tepe vermoedt, dat degene, die van de aanteekening kennis heeft genomen, heeft begrepen, dat het naar het oordeel van den heer Groeneveld wenschelijk zou zijn geweest een vergadering te houden. Niemand heeft echter uit de op merking van den heer Groeneveld gelezen, dat deze daartoe een positief voorstel deed. Beraadslaging over artikel I. De heer van Dijk onderschrijft gedeeltelijk de bezwaren, die van verschillende zijden door het onderwijzend personeel ten aanzien van het niet nader omschrijven van de lucht beschermingsoefeningen zijn gemaakt en vraagt of het niet mogelijk is aan het voorgestelde lid 4 van artikel 12 toe te voegen: „een en ander slechts voor zoover deze maatregelen betrekking hebben op verhooging van de veiligheid van de leerlingen en bescherming van de schoolgebouwen," waardoor voor het onderwijzend personeel de zekerheid zal bestaan, dat het alleen zal worden opgeroepen voor oefeningen in verband met de bescherming van de scholen en haar bevol king tegen aanvallen uit de lucht. De heer Tepe moet om twee zeer goede redenen den heer van Dijk het eventueel indienen van het amendement ont raden. In de eerste plaats is de door het College voorgestelde wijziging volkomen gelijkluidend met de overeenkomstige bepaling van het Algemeen Ambtenarenreglement (artikel 18). De geheele voorgestelde wijziging der verordening ontleent juist voor een groot gedeelte haar reden van bestaan aan den wensch om de rechtspositie van het onderwijzend personeel en die van de andere ambtenaren uniform te maken. Bij aan neming van het amendement van den heer van Dijk zou men het Ambtenarenreglement moeten wijzigen, waarvoor naar sprekers oordeel overigens geen reden bestaat. In de tweede plaats is een nog belangrijker bezwaar, dat een beperking van de werkzaamheden als in het amendement

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 3