228 MAANDAG 9 OCTOBER 1939. (Voorzitter e.a.) 4°. Verzoek van den heer Jongeleen om hem toe te staan tot Burgemeester en Wethouders eenige vragen te richten inzake het werken van niet-Leidsch personeel bij de marmer- werken aan het nieuwe Stadhuis. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt be sloten de gevraagde toestemmingen te verleenen en de inter pellaties te doen houden na afloop van de gedrukte agenda. 5°. Verzoek van A. B. Kooyman, om de Leidsche Duin water Mij. te gelasten zijn woonhuis Oude Rijn No. 9 weder van water te voorzien. Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders ter afdoening. De Voorzitter deelt alsnog mede: dat Burgemeester en Wethouders, in het vertrouwen dat de Raad daarmede instemde, reeds eenige malen geheel kosteloos de groote zaal der Stadsgehoorzaal hebben afgestaan ten behoeve van het geven van ontspanningsavonden voor militairen, alwaar die militairen gratis toegang hadden. Het ligt in het voornemen van Burgemeester en Wet houders, indien de Raad bereid is de vereischte machtiging daartoe te verleenen, om ook in het vervolg de Stadsgehoor zaal voor dat doel in gebruik te geven, voor zoover daartoe uit een oogpunt van verhuring of uit anderen hoofde geen bezwaar bestaat. De Voorzitter stelt den Raad mitsdien voor Burgemeester en Wethouders te machtigen om ten behoeve van het doen geven van ontspanning aan militairen de Stadsgehoorzaal in bepaalde gevallen zonder betaling van eenige kosten ten gebruike af te staan. Nadat zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming op voorstel van den Voorzitter tot dadelijke behandeling van dit voorstel is besloten, wordt, eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming, overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. De Voorzitter stelt thans aan de orde: II. Benoeming van een tijdelijk leerares in het Duitsch aan de Hoogere Burgerschool met 5-jarigen cursus voor den cursus 19391940. (160) De Voorzitter verzoekt den heer Bergers, mevrouwBraggaar, den heeren Eikerbout en Groot Enzerink het stembureau te vormen. Wordt met algemeene (30) stemmen benoemd: Mej. Dr. A. Z. Huisman, zulks voor den duur van den cursus 1939—1940. III. Aanwijzing van eandidatcn voor de benoeming van een tweetal Commissarissen hij de N.V. Leidsche Duinwater Maatschappij. (161) De heer van Rosmalen beveelt namens zijn fractie de benoeming van den heer Bosch van Rosenthal in de vacature- de Reede bij den Raad aan. De heer Beekenkamp beveelt namens zijn fractie de be noeming van den heer Parmentier in de vacature-Knibbe bij den Raad aan. Worden aangewezen als candidaten voor de benoeming van Commissaris bij de N.V. Leidsche Duinwater Maatschappij a. in de vacature-Dr. P. G. Knibbe: de heer I). Parmentier met 27 stemmen; de heeren Beekenkamp, Riedel en Knibbe verkregen ieder 1 stem; b. in de vacature-M. H. de Reede: de heer Jhr. Mr. L. H. N. F. M. Bosch Ridder van Rosenthal met 27 stemmen; de heeren Riedel, de Reede en Parmentier verkregen ieder 1 stem. De heeren Parmentier en Bosch van Rosenthal verklaren de aanwijzing aan te nemen. De Voorzitter dankt de leden van het stembureau voor de genomen moeite. De heeren van Weizen en Groeneveld waren na de gehouden stemmingen ter vergadering gekomen. Overbrenging gelden van dienstjaar 1938 op 1939; e.a. (van Dijk e.a.) IV. Voorstel inzake het overbrengen van het dienstjaar 1938 op dat van 1939 van gelden in verband met de voldoening van onbetaald gebleven vorderingen en het nog niet verwerkt of verbruikt zijn van verleende credieten, alsmede tot het over brengen van verschillende ontvang- en uitgaafposten van den kapitaahlienst. (159) V. Voorstel tot het aankoopen van het perceel Klikstraat No. 8, kadastraal bekend gemeente Leiden, sectie E No. 549. (162) VI. Voorstel tot het verleenen van medewerking aan het bestuur der Vereeniging voor Christelijk Onderwijs, alhier, tot het aanschaffen van leermiddelen ten behoeve van zijn u.l.o.-school Noordeinde 3 en tot het vaststellen van den des- betreffenden begrootingsstaat. (163) II. V oorstel in zake het opnieuw verleenen van machtiging tot het rooien van hoornen en het vervreemden van te rooien of gerooide hoornen. (164) VIII. V oorstel tot het aangaan van een overeenkomst met den Staat der Nederlanden in zake het verhoogen van de uit het Werkfonds 1934 verstrekte geldlcening ten behoeve van de verbetering van den Wittesingel, voor zoover gelegen tusselien de Witte Rozenstraat en het Noordeindsplein. (165) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen IV tot en met VIII besloten. IX. Voorstel tot het verleenen van een uitkeering aan de Wed. J. van Blitterswijk geb. van der Touw, in verband met een aan wijlen haar echtgenoot overkomen ongeval ten gevolge van het omwaaien van een gedeelte van de stadhuis schutting en tot het vaststellen van den desbetreffenden begrootingsstaat. (166) De heer van Dijk acht het eenigszins vreemd, dat men, bewerende niet aansprakelijk te kunnen worden gesteld voor een droevig ongeval, toch zoo royaal is om de getroffen familie, met wier lot men is begaan, een bepaald bedrag uit te keeren. Spreker vraagt daarom, of het College kan mededeelen, dat de mogelijkheid bestaat, alsnog na te gaan, wie wel voor het ongeval aansprakelijk kan worden gesteld, en zoo ja, of het dan ook mogelijk is de kosten op dien persoon of dat lichaam te verhalen. De heer Tepe, die eenigszins had verwacht, dat een derge lijke vraag uit den Raad zou opkomen, zegt, dat het ge meentebestuur van oordeel is, dat hoewel de vraag om trent de aansprakelijkheid nog niet met zooveel woorden is beantwoord het redelijk en billijk moet worden geacht, dat de gemeente, zelfs wanneer zij naar haar eigen meening in geen enkel opzicht voor het ongeval aansprakelijk is, tegemoet komt aan degenen, die getroffen zijn door een ongeluk, dat veroorzaakt is door een of ander gemeentelijk bouwwerk of wat daaraan annex is. Het is volstrekt niet noodzakelijk, dat een aansprakelijke persoon wordt gevonden. Men kan in dit geval te maken hebben en op dit standpunt stelt de gemeente zich ook met een zuiver geval van overmacht, een samenloop van noodlottige omstandigheden, die het ongeval hebben ver oorzaakt, zonder dat daaraan iemand debet is. Spreker is er voor zich zelf van overtuigd, dat dit inderdaad de oorzaak van het ongeval is geweest. Dit neemt niet weg, dat de ge meente zich ook vroeger op het standpunt heeft gesteld, dat het in een dergelijk geval wenschelijk en redelijk is tege moet te komen aan degenen, die getroffen zijn. Wanneer iemand met zijn auto een ander heeft doodgereden, maar van meening is, dat hij ten aanzien van de schuldvraag vol komen vrijuit gaat, acht spreker het zelfs niet meer dan rede lijk, dat deze automobilist aan de nagelaten betrekkingen van het slachtoffer van het ongeluk, dat door hem, zij het dan ook buiten zijn schuld is veroorzaakt, een zekere ver goeding aanbiedt, wanneer hij daartoe financieel in staat is. Een dergelijk standpunt, dat zeker niet verwerpelijk, maar integendeel in het algemeen zeer aanbevelenswaard is, mag a fortiori door de overheid, in casu het gemeentebestuur worden ingenomen. Het gemeentebestuur heeft daarom gemeend onmiddellijk nadat het ongeval was geschied, n.l. 9 Augustus j.l., toen spreker toevallig loco-burgemeester was, zich met de familie van Blitterswijk in verbinding te moeten stellen, in dien zin dat het een zekere bereidheid heeft getoond om met deze familie te spreken. Voor het gemeentebestuur stond het vast,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 2