125 Art. 84 van het Algemeen Rijfcsam 1teriarenreglement bevat een zelfde bepaling. Art. X. De hierbij voorgestelde wijziging van art. 64 beoogt om, zoo noodig, met een korteren opzeggingstermijn te kunnen volstaan; daartegen behoeft geen bezwaar te bestaan, indien de ambtenaar na zijn ontslag niet zonder inkomsten is. De thans geldende bepaling is onnoodig vrijgevig. Op grond van het vorenstaande en met verwijzing naar de in de Leeskamer ter inzage gelegde stukken, geven wij alsnu in overweging over te gaan tot vaststelling van de navolgende verordening: V E II O R DEMI G tot wijziging van de Verordening van 6 April 1936 Gemeente blad No. 5), houdende regeling van den rechtstoestand van het onderwijzend personeelverhonden aan de openbare inrichtingen van onderwijs der gemeente Leiden. Artikel I. Het vierde lid van artikel 12 van bovengenoemde ver ordening wordt vijfde lid, het vijfde lid wordt zesde lid, terwijl een nieuw vierde lid van den volgenden inhoud wordt tusschengevoegd ,,4. Hij is mede verplicht tot het verrichten van die hande lingen en (of) werkzaamheden, welke onmiddellijk of middel lijk voortvloeien uit of verband houden met een hem door of vanwege den Burgemeester of door of namens het hoofd der school ingevolge de „Wet betreffende bescherming tegen luchtaanvallen" gegeven opdracht, daaronder be grepen de opdracht tot het deelnemen aan oefeningen, bedoeld in artikel 10 der voornoemde wet, alsmede die tot het verrichten van handelingen en (of) werkzaamheden, strekkende tot voorbereiding of opleiding ten behoeve van bescherming tegen luchtaanvallen." Artikel II. In artikel 20, eerste lid onder c, wordt de punt aan het slot door een kommapunt vervangen en wordt aan het eerste lid toegevoegd: ,,d. vrijwillig verbintenissen aan te gaan of verplichtingen op zich te nemen, waarvan de vervulling hem zou beletten zijn arbeid in dienst van de gemeente, zoowel binnen als buiten zijn gewonen werktijd, te verrichten." Artikel III. In artikel 21 wordt vóór „Behalve" het cijfer „1" geplaatst, terwijl aan dat artikel een nieuw lid wordt toegevoegd, luidende „2. In zeer bijzondere gevallen zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd voor het verrichten van de in het eerste lid bedoelde, buiten den gewonen werktijd vallende, werk zaamheden aan den ambtenaar bij wijze van tijdelijke toelage een billijke belooning toe te kennen." Artikel IV. In artikel 22 wordt vóór „De" het cijfer „1" geplaatst, terwijl aan dat artikel een nieuw lid wordt toegevoegd, luidende „2. Over den tijd, gedurende welken de ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn dienst te verrichten, wordt hem zijn bezoldiging niet uitgekeerd." Artikel V. In het derde lid van artikel 25 wordt onder b, e, d en e telkens in plaats van „36" gelezen: „34". Artikel VI. In het tweede lid van artikel 26 wordt in plaats van ,,5J maand" gelezen: „11 maanden". Artikel VII. Artikel 28 wordt gelezen als volgt: „1. Bij overlijden van den ambtenaar wordt de bezoldiging tot en met den dag van het overlijden aan zijn rechtver krijgenden uitbetaald. 2. Zoo spoedig mogehjk na het overlijden van den ambte naar wordt aan zijn weduwe een bedrag uitgekeerd gelijk aan a. de bezoldiging over een tijdvak van 6 weken, indien de overleden ambtenaar in vasten dienst of krachtens het bepaalde in artikel 5, tweede lid, onder a, c of d, in tijdelijken dienst was aangesteld; b. de bezoldiging over een tijdvak van 2 weken, indien de overleden ambtenaar krachtens het bepaalde in artikel 5, tweede lid, onder b, in tijdelijken dienst was aangesteld. 3. Laat de overledene geen weduwe na, dan geschiedt de in het tweede lid bedoelde uitkeering ten behoeve van de minderjarige wettige of erkende natuurlijke kinderen van den ambtenaar. Ontbreken ook zoodanige kinderen, dan geschiedt de uitkeering, indien de overledene kostwinner was van ouders, broeders, zusters of meerderjarige kinderen, ten behoeve van deze betrekkingen. 4. Indien de overleden ambtenaar geen betrekkingen, als bedoeld in het derde lid nalaat, kan het in het tweede lid bedoelde bedrag door Burgemeester en Wethouders geheel of ten deele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten der laatste ziekte en der begrafenis, zoo de nalaten schap van den overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is." Artikel VIII. Artikel 30, eerste lid, onder l, wordt gelezen als volgt: „l. bij overlijden van ouders of kinderen, behuwd-, stief- en pleegkinderen daaronder begrepen, 4 dagen en van overige bloed- en aanverwanten tot den tweeden graad ingesloten voor ten hoogste één dag, tenzij de ambtenaar belast is met de regeling van de begrafenis of (en) nalatenschap, in welk geval eveneens verlof voor ten hoogste 4 dagen wordt ver leend." Artikel IX. In artikel 50 wordt de punt aan het slot door een komma vervangen en wordt daaraan toegevoegd: „tenzij bij de strafoplegging onmiddellijke tenuitvoerlegging is bevolen." Artikel X. Het tweede lid van artikel 64 wordt derde lid, terwijl een nieuw tweede lid van den volgenden inhoud wordt tusschen gevoegd: „2. Het bepaalde in het eerste lid lijdt uitzondering, indien op grond van het verleende ontslag de ambtenaar aanspraak heeft op wachtgeld, als bedoeld in artikel 65." Artikel XI. Deze verordening treedt in werking op den dag, volgende op dien, waarop zij is vastgesteld. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 3