MAANDAG 28 AUGUSTUS 1939. 217 Afscheid raadsleden. (Voorzitter e.a.) kabelnet, dienende voor de distributie van het gas en de elec- triciteit in die gemeente; tevens werden met Rijnsburg nieuwe overeenkomsten gesloten, krachtens welke het gas en de electriciteit door Leiden rechtstreeks aan de inwoners dier gemeente worden geleverd. Ziet hier nog maar het voornaamste van wat Gij deedt, soms na langer soms na korter beraadslaging, waarbij dank zij de voorstudie en voorbereiding in vele Commissies, de meest belangrijkste besluiten in de zittingen dikwijls den minsten tijd in beslag behoefden te nemen. De onderlinge verstandhouding liet niets te wenschen over en ik vermoed dat de meesten der scheidenden, dit doen met leedwezen gelijk wij blijvenden hen met spijt zien ver trekken. Niet minder dan 13 Uwer zullen wij in den nieuwen Raad niet meer op hun post vinden. Dit groote aantal maakt het mij onmogelijk om ieders aandeel in ons werk in bijzonderheden te vermelden. De heeren Splinter met 20 jaren, van der Reijden Manders, de Reede, Coster en Yalentgoed ieder met 16 of 12 jaren, hebben een zeer groot en langdurig aandeel in ons werk gehad. Zij deden dat in tal van functies en commissies, waarop zij hun stempel dikwijls drukten. Hun adviezen zullen gemist worden. De heeren Carton, Würtz, van der Laan, Dubbeldeman, van der Tas, Knibbe, en Koekebakker hebben alleen de nu afgesloten periode deel van den Raad uitgemaakt. Ook zij hadden hun deel in de vele beslommeringen, die het raadslid maatschap, heusch niet alleen in de vergaderzaal, meebrengt. U allen dank ik hartelijk voor Uwe zoo gewaardeerde samen werking en vooral de eerste categorie, voor de zeer vele goede adviezen, ons verstrekt. Gij allen keert weer in de rijen der burgerij. Ook die moge waardeering gevoelen voor de opofferingen en moeiten die Gij U in haar belang getroost heeft. Wij hier laten U gaan met een woord van vriendschap en een wensch dat Gij de belangen van Leiden in het hart zult willen blijven dragen. Teekenen van instemming.) De heer Splinter heeft niet met al zijn twaalf medeleden, die in den nieuwen Raad geen zitting zullen hebben, overleg kunnen plegen omtrent het afscheidswoord, dat verscheidenen van hen thans zouden willen spreken, maar verwacht, dat zij zich er mede kunnen vereenigen, wanneer hij als oudste raadslid namens hen allen den Voorzitter dank zegt voor de rede welke deze zooeven heeft gehouden. Evenals de Voorzitter constateert spreker, dat de omstan digheden, waarin het geheele land op het oogenblik verkeert, zeer droevig zijn. Dit stemt allen, die thans als raadslid van elkaar afscheid moeten nemen, te meer weemoedig. Liever ware het hun geweest, indien er geen wolkje aan de lucht was en men in een tijd van grooten bloei leefde. Van harte hoopt spreker, dat alles zich zoo moge keeren, dat bij het zitting nemen van den nieuwen Raad vrede op aarde heerscht. In de afgeloopen periode heeft de Raad belangrijke be sluiten genomen. Het College, den Secretaris en den overigen ambtenaren betuigt spreker zijn hartelijken dank voor de wel willendheid, die zij daarbij ook tegenover de Raadsleden hebben betoond. Alle leden, ieder op zijne wijze, hebben hun talenten ge bruikt in het belang van den groei en den bloei van de stad Leiden. Vele leden hadden zitting in belangrijke commissies en drukten daar hun stempel op het werk, dat voor de ge meente Leiden is gedaan. Is men eenmaal lid van den Raad geworden en heeft men zich aan het werk van den Raad gegeven op de wijze, waarop men het behoort te doen, dan krijgt men dit werk lief; spreker weet dit uit eigen ervaring. Alle leden, die niet in den nieuwen Raad zitting zullen hebben, nemen dan ook thans met leed wezen afscheid. Hartelijk dank zegt spreker den Voorzitter voor de prettige wijze, waarop deze de vergaderingen steeds heeft geleid, waardoor, al bestond er ook verschil van meening, nooit een ernstig conflict is ontstaan. Allen wenschen, dat het den Voorzitter gegeven moge zijn met de medewerking van de overige leden van het College en van de ambtenaren nog langen tijd het burgemeesterschap van de goede stad Leiden te blijven bekleeden. Het is spreker uit eigen waarneming bekend, dat de Burgemeester zich met hart en ziel geeft aan de vervulling van de taak, welke hij bij zijn benoeming heeft aanvaard; de scheidende leden, die voortaan niet zoo vaak meer als vroeger met den Burgemeester in aanraking zullen komen, zijn hem er dankbaar voor, dat hij op deze wijze heeft medegewerkt aan den groei en den bloei van de stad Leiden. Het gemeentebestuur heeft op het oogenblik een zware taak te verrichten; God geve het daarvoor de noodige kracht. Afscheid raadsleden. (Splinter e.a.) Namens de scheidende leden wenscht spreker het College, den Secretaris en allen anderen van harte toe, dat zij onder Gods zegen nog lange jaren moge medewerken aan den groei en den bloei van de goede stad Leiden. (Teeicenen van instemming.) De heer Coster dankt den Voorzitter voor de aangename en waardeerende woorden, door hem uitgesproken. Spreker hoopt dat de Raadsleden nog veel zullen mogen doen in het belang van Leiden en van haar inwoners. Spreker wenscht allen toe, den Voorzitter in het bijzonder, dat het hun goed moge gaan; hij dankt de Dames en Heeren voor de aan gename verstandhouding, die tusschen de Raadsleden en spreker heeft bestaan, zoowel in de Raadszaal als in de koffiekamer. De heer Manders sluit zich gaarne aan bij de woorden, door den heer Splinter tot den Voorzitter en de Raadsleden gesproken. Zooals de leden bekend is, berust sprekers heen gaan uit den Raad op wel zeer bijzondere omstandigheden; eenerzij ds oordeelden de gemeentenaren zijn aanwezigheid in den Raad in het belang der gemeente gewenscht, ander zijds meenden Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, dat zijn provinciale functie niet meer vereenigbaar was met de bekleeding van het Raadslidmaatschap (hetwelk spreker thans gedurende twaalf jaar heeft waargenomen), omdat naar het oordeel van hun College de onbevangenheid van een ambtenaar, die deelneemt aan het opstellen van adviezen aan hun College, schade kan lijden, wanneer hij reeds als Raadslid stelling in een zaak heeft genomen. Ook twaalf jaar geleden kwam deze meening bij Gedeputeerde Staten naar voren, maar spreker heeft toen in een bespreking ge legenheid gehad zijn standpunt te dezen opzichte uiteen te zetten, waarna hem het zitting nemen in den Raad werd toegestaan. Dientengevolge heeft spreker twaalf jaar lang deel van den Leidschen Raad en wel geheel onder de leiding van den tegenwoordigen Burgemeester mogen uitmaken. Voor dit genoten voorrecht is spreker in elk geval dankbaar; spreker mocht deel uitmaken van verscheidene commissies, van vele belangrijke commissies, waarin ook heel veel nuttig en belangrijk werk is verricht. Voor zoover spreker kan nagaan, is hij als Raadslid ge durende die twaalf jaar in geen enkel conflict gekomen met zijn provinciale betrekking en waar men een enkelen keer heeft getracht eenig verband tusschen beide te brengen, daar heeft spreker dit de notulen kunnen het getuigen met verontwaardiging afgewezen. Wat die onbevangenheid betreft, is het trouwens nog niet zoo heel lang geleden, dat de Voorzitter zelf sprekers aan dacht er op vestigde, dat spreker in twee functies, n.l. als lid van de Commissie voor het Stedelijke Museum ,,de Lakenhal" en als lid van de Commissie voor het Oud-Archief, een afwijkend standpunt innam. Inderdaad was dit zoo, maar spreker heeft elke functie steeds gescheiden van de andere weten te houden, zoodat hij in de eene commissie op een ander standpunt kon staan dan in de andere commissie. Zoo moet, naar sprekers oordeel, de onbevangenheid van oordeel niet alleen voor een ambtenaar-raadslid, maar ook voor elk ander Raadslid bestaan. Het moge allen Raads leden gegeven zijn in het belang van de gemeente Leiden steeds een onbevangen oordeel te vellen. Spreker sterft dus uit in den Raad en zooals gewoonlijk een stervende zijn testament maakt, heeft ook spreker dit gedaan. Dat het dezen keer niet van financieelen aard zal zijn, zal men wel willen billijken; er valt bij sprekers sterven te dezen opzichte weinig te deelen. In de Commissies had spreker de gelegenheid vele zaken en wenschen naar voren te brengen; zij bleven daar ver borgen. Een testament echter wordt openbaar. Spreker heeft nog meerdere wenschen, welke hij graag ter verdediging wil overlaten aan zijn opvolgers en voornamelijk aan zijn directen opvolger, zijn vroegeren buurman in den Raad, die vroeger, niettegenstaande den grooten aandrang, ook door spreker persoonlijk op hem uitgeoefend, geen tijd meer voor de vervulling van het raadslidmaatschap kon vinden, maar dit thans gelukkig weer wel kan en dientengevolge hoogstwaarschijnlijk sprekers plaats in den Raad zal innemen. De voornaamste van deze wenschen zijn, zeer in het kort I. De rol van het geld zij tot een minimum te beperken; dit in de allereerste plaats bij de uitvoering van werken om daardoor de werkloosheid zooveel mogelijk te kunnen verdrijven. Spreker moge zijn stelling, dat de uitvoering van werken aan de gemeenschap geen geld kost, zoolang van buiten het land geen materialen ingevoerd behoeven te worden en arbeidskrachten voor de productie van uit te voeren artikelen voldoende aanwezig zijn, in den Raad als

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 9