GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. «tukken. 85 N°. 108. Leiden, 16 Juni 1939. In Ingekomen Stuk No. 98 stelden wij Uwe Vergadering voor aan den heer D. Kaay te Leiden q.q. wederom een perceel bouwgrond aan den Bijnzichtweg onder de ge meente Oegstgeest, ter grootte van 1020 M2, tegen den prijs van ƒ8.60 per M2. te verkoopen. Inmiddels is van den heer Kaay een verzoek ingekomen, om ook nog den resteerenden, aldaar gelegen bouwgrond, ter oppervlakte van ±3400 M2., tegen den prijs van ƒ8.60 per M2. en onder de gebruikelijke voorwaarden te mogen koopen. Aangezien naar het oordeel van de Commissie van Fabricage en ons College genoemde prijs ook voor het onderhavige terrein aannemelijk is te achten, geven wij Uwe Vergadering, met intrekking van ons in Ingekomen Stukken onder No. 98 opgenomen voorstel in overweging, aan D. Kaay te Leiden q.q. te verkoopen de op de overgelegde kaart met lichtroode kleur en met roode arceering aangeduide per- ceelen bouwterrein aan den Bijnzichtweg, ter gezamenlijke grootte van 4420 M2., kadastraal bekend gemeente Oegst geest, Sectie B, Nis 1926 ged. en 1935 ged., voor den prijs van ƒ8.60 per M2. en onder de mede overgelegde voor waarden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 109. Leiden, 1 Juli 1939. De Commissaris van Politie vestigt er de aandacht op, dat het rijden met rolschaatsen op den openbaren weg, enkele jaren geleden in zwang gekomen, gedurende den laatsten tijd zoo is toegenomen, dat de verkeersveiligheid ernstig in gevaar wordt gebracht. Hij acht het daarom wenschelijk, dat een algemeen verbod om deze sport op den openbaren weg te beoefenen, uitgezonderd daar, waar het door Burgemeester en Wethouders wordt toegestaan, in het leven wordt geroepen. Wij zijn het met den Commissaris eens, dat op de door hem aangewezen wijze tegen dit euvel dient te worden opgetreden, aangezien ook naar onze meening de rolschaatsende jeugd door het in groepen rijden en het uitvoeren van spelen en kunsten een groot gevaar, zoo voor zich, als voor het verkeer oplevert. Ben aanvulling van art. 27 van de verordening op de Straatpolitie zal het gewenschte. resultaat opleveren. Indertijd heeft de Commissie inzake het ventersvraagstuk Burgemeester en Wethouders in overweging gegeven naast eenige andere maatregelen een wijziging van art. 51 van de verordening op de Straatpolitie te bevorderen, beoogende het onmogelijk te maken, dat zij, die geen ventvergunning konden verkrijgen, het ventverbod zouden ontduiken door hun woning tot „winkel" in te richten, althans te bestemmen. In Ingek. Stuk No. 220 van 1938, waarin een aantal te nemen maatregelen ter saneering van het ventersbedrijf werden opgesomd, deelde het College Uw Vergadering mede, dat dit punt nog in onderzoek was. De inmiddels ingestelde Commissie van Advies inzake het Venten rapporteert thans, dat de gevraagde wijziging urgent is geworden, niet alleen omdat het bovengeschetste gevaar van ontduiking bestaat, doch ook omdat personen, die een gevestigde winkelnering uitoefenen, ongelimiteerd venters in dienst kunnen nemen om dezen hun waren zonder vergunning te doen uitventen. Het beoogde doel zal kunnen worden bereikt door in art. 51 in plaats van „verkoopen, te koop aanbieden en venten" te lezen „venten" en door de uitzondering van het verbod ten aanzien van personen, die een gevestigde winkel nering uitoefenen, enz., te doen vervallen. Door de vrij uitgebreide jurisprudentie van de laatste jaren staat n.l. thans wel vast, wat onder „venten" is te verstaan en men rangschikt daaronder niet het bezorgen van waren van winkels uit. Er wordt den rechter dus een uitgebreider taak opgelegd, aangezien deze thans van geval tot geval zal hebben te beoordeelen of een bepaalde handeling onder het begrip „venten" valt. Ook in de verordeningen op de Markten, op de Vee markt en op den Keuringsdienst van Vee en Vleesch wordt de uitvoerige omschrijving van het begrip „venten" (ont leend aan de Winkelsluitingswet) nog aangetroffen. Hoewel het eleganter zou zijn ook hierin wijziging te brengen, komt dit ons voorshands overbodig voor, aangezien deze verordeningen andere belangen beschermen dan waarvoor art. 51 der onderhavige verordening is geschreven. Dit punt kan bij een ev. wijziging uit anderen hoofde van deze verordeningen te zijnertijd onder de oogen worden gezien. Onder verwijzing naar de in de Leeskamer ter inzage gelegde stukken, geven wij Uw Vergadering alsnu in over weging vast te stellen de volgende verordening: VERORDENING, houdende wijziging van de verordening van 2 Mei 1912 Gemeenteblad No. 17) op de Straatpolitie, laatstelijk gewijzigd bij verordening van 14 November 1938 Gemeenteblad No. 14). Abtikel I. Aan het slot van artikel 27 van bovengenoemde ver ordening wordt de vervangen door een;, terwijl aan dit artikel een zinsnede wordt toegevoegd, luidende: c) met rolschaatsen te rijden op andere plaatsen dan door Burgemeester en Wethouders daartoe aangewezen. Abtikel II. Art. 51 wordt gelezen als volgt: Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Winkel sluitingswet (Staatsblad 1930 No. 460) en hetgeen overigens in deze verordening is bepaald, is het verboden op of aan den openbaren weg of aan de huizen te venten met voor werpen of waren, van welken aard ook, met uitzondering van gedrukte stukken. Het verbod van het eerste lid is, uitgezonderd ten aan zien van het venten met vleesch waren, niet van toepassing 1°. voorzoover het venten geschiedt met schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders; 2°. ten aanzien van personen, die met vergunning van Burgemeester en Wethouders krachtens artikel 22 van deze verordening op den openbaren weg een standplaats innemen, voorzoover betreft de plaats, den tijd en de voorwerpen of waren, in die vergunning aangegeven; 3°. voorzoover het venten geschiedt op de door den Gemeente raad aangewezen marktplaatsen en gedurende de voor de markt aangewezen tijden en met inachtneming van het bepaalde in de verordening op de Markten (Gemeenteblad 1898 No. 10) en in de verordening op de Veemarkt (Gemeente blad 1922 No. 56). Abtikel III. In het tweede lid van art. 73 wordt in de plaats van „27, litt. a en b" gelezen: 27, litt. a, b en c. De Commissie voor de Strafverordeningen, A. v. d. Sande Bakhuyzen, Voorzitter. N. J. Bowaan, Secretaris. Aan den Gemeenteraad. N°. 110. Leiden, 1 Juli 1939. Bij de behandeling door Uw Vergadering op 14 Novem ber 1938 van ons voorstel tot aanvulling van de verordening op de Straatpoütie met een bepaling (art. 48), beoogende ontsierende reclame tegen te gaan (Ingek. Stukken nis 40 en 172 van 1938), heeft Uw Voorzitter gezegd, dat bij de samenstelling van de Monumentencommissie, aan wie in deze regeling een taak werd toegewezen, rekening zou kunnen worden gehouden met de dubbele functie van deze commissie. Volgens art. 3 van de Monumentenverordening moet deze commissie 5 leden tellen. Het komt ons voor, dat dit aan tal te gering is om aan de dubbele functie recht te doen wedervaren. Wij zijn dan ook van oordeel, dat uitbreiding van dit aantal tot 7 wenschehjk is. Wij geven Uw College mitsdien in overweging vast te stellen de volgende verordening:

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 1