MAANDAG 22 MEI 1939.
181
Waarborg van rente en aflossing bij bouw van woningen
(Verweij e.a.) voor ouden van dagen.
uit de moeilijkheden te helpen. De gemeente loopt hierbij
geen enkel risico. De heer Lombert heeft verklaard, dat hij
wanneer het College een andere oplossing zou hebben ge
vonden wel geneigd zou zijn met het College mee te gaan.
Er wordt een overeenkomst gesloten en de Stichting moet
een stel voorwaarden onderteekenen, waarvan het practisch
gevolg zal zijn, dat deze woningen in handen van de gemeente
overgaan, zoodat het practisch O verheids woningen worden.
Op het oogenblik bestaat ook de beperkende bepaling, dat
uitsluitend ouden van dagen, die lid zijn van een bij de Stich
ting aangesloten bouwvereeniging, in aanmerking komen
voor het huren van een dezer huizenwanneer deze beperkende
bepaling vervalt, en dus de algemeene bepaling geldt, dat
ieder die den 60-jarigen leeftijd heeft bereikt en overigens
ook aan de voorwaarden voldoet, voor het huren van een
dezer huizen in aanmerking komt, dan is naar sprekers
meening voldoende aan dit bezwaar tegemoetgekomen.
Er is voorts gevraagd of er verschil bestaat tusschen eerste
hypotheek en borgtocht. De stichting is in staat 20.000.
te leenen tegen 31 mits de gemeente zich garant verklaart
voor rente en aflossing. Het lijkt spreker, dat de gemeente
hier eerder als borg optreedt; eerst wanneer moeilijkheden
ontstaan bij de betaling van rente en aflossing, zal de gemeente
worden aangesproken.
De heer Wilbrink stemt toe, dat de Stichting in haar taak
tekort geschoten is, doch wijst er op dat zij wel voor een uiterst
moeilijke taak gestaan heeftzij moest hier inderdaad
experimenteeren; oorspronkelijk had zij ook gedacht over
heidssteun te zullen verkrijgen, maar de gemeente heeft
zich toen op het standpunt gesteld, dat de stichting eerst
maar eens moest trachten dit zelf tot stand te brengen.
Dit heeft men gedaan. Nu is het inderdaad juist, dat men niet
beschikte over de gegevens, die uiteindelijk noodzakeüjk
waren om aan dit werk de solide basis te geven, die noodig
was. Het was experimenteeren, niet alleen in dit opzicht,
dat men werk, dat gewoonlijk machinaal geschiedt, met de
hand heeft laten doen, maar ook in dat opzicht, dat het
moest gebeuren met ongeschoolden; bovendien is men tijdens
de uitvoering van het werk teleurgesteld in zijn verwachting,
dat men over een voldoend aantal arbeidskrachten zou
kunnen beschikken. Bovendien was er te veel rouleering
onder de arbeidskrachten; toen de jongens eenige weken te
werk gesteld waren, konden zij werk vinden bij particulieren,
zoodat men weer met nieuwelingen moest beginnen.
Niemand kon voorzien, wat deze werkwijze ten slotte zou
kosten. Indien men bij het experimenteeren in moeilijkheden
geraakt, tracht men zich daardoor heen te slaan. Het valt
gemakkelijk achteraf te zeggen, dat men de zaak practisch
had moeten stilleggen, toen men twee derde van den bouw
gereed had, de hulp van het gemeentebestuur had moeten
inroepen, of wat dan ook, maar dan was er niets van de zaak
terechtgekomen, want op hetzelfde moment, dat men dit
had gedaan, zouden ook de leveranciers hun leveringen
hebben gestaakt. Thans heeft men het werk kunnen voort
zetten door het vertrouwen, dat in het bestuur der Stichting
werd gesteld.
De gedachte om woningen voor ouden van dagen door
jeugdige werkloozen te laten bouwen, is uitgegaan van dezelfde
menschen, wien de gemeente bij het stichten van woningen
in het algemeen een zeer groot vertrouwen schenkt; ook
dan gaat de gemeente in zee met dezelfde onervaren menschen,
maar geldt het niet meer een experiment met de daaraan
verbonden moeilijkheden.
Men maakt er het bestuur van de Stichting een verwijt
van, dat het zich niet beter heeft georiënteerd, maar het is
in zekeren zin afgegaan op het advies van den architect,
voor wien het ook een experiment was en die gedacht heeft,
dat de kosten niet boven een globaal geraamd bedrag zouden
uitgaan en niet heeft kunnen voorzien met welke moeilijk
heden het bestuur te kampen zou krijgen. Ten slotte moet
het bestuur van een gewone woningbouwvereeniging eveneens
geheel op het advies van zijn deskundigen afgaan.
In dit geval zal na verloop van 25 jaar het risico voor de
gemeente belangrijk kleiner zijn dan wanneer de gemeente
aan een woningbouwvereeniging geld in den vorm van
annuïteiten verstrekt.
Bovendien zal de gemeente, indien zij tot den bouw van
woningen overgaat, 10 woningen minder behoeven te stichten,
omdat zij dan niet meer heeft te zorgen voor hen, die deze
woningen nu hebben betrokken en anders toch ook onderdak
moesten kunnen vinden.
Er is dan ook naar sprekers meening in dit zeer bijzondere
geval geen bezwaar tegen inwilliging van het verzoek. Mocht
hieraan eenig risico zijn verbonden, dan is dit absoluut
kleiner dan het risico, dat de gemeente loopt, indien een
Waarborg van rente en aflossing bij bouw van woningen
(Wilbrink e.a.) voor ouden van dagen.
gewone woningbouwvereeniging 10 woningen bouwt. Indien
men met de woningbouwvereenigingen vastloopt, maken
deze tien woningen op al die honderden woningen toch niets
uitdan kan men dit verlies ook wel op den koop toe nemen.
Om al deze redenen heeft spreker er geen bezwaar tegen
aan dit voorstel mede te werken.
De heer Beekcnkamp betreurt het, geen antwoord te hebben
ontvangen van het College op zijn zeer pertinente vraag, of het
niet wenschelijk was, het tegenwoordig bestuur van de Stich
ting door een ander bestuur te vervangen, dat waarborg
bood de zaak op juister wijze te zullen behartigen. Dit maakt
het spreker moeilijk tenslotte zijn medewerking aan deze zaak
te verleenen.
Het verwondert spreker wel, dat de leden van het bestuur
van de Stichting, voorzoover zij lid van dezen Baad zijn,
met geen enkel woord gepoogd hebben, de handelwijze van
dit bestuur te verdedigen tegen de felle critiek, die hier geuit
is. Om deze reden moet men toch wel met des te grooter
schroomvalligheid tegenover deze geheele aangelegenheid
staan, waar men blijkbaar niet den moed heeft en inziet, dat
het vrijwel hopeloos is de zaak naar behooren te verdedigen;
daaruit blijkt, dat de heeren inzien in het verleden ten eenen
male gefaald te hebben.
Uit de inlichtingen, verstrekt door de heeren Hessing en
Verweij, is spreker gebleken dat de heer Vrijenhoek zich
geheel belangeloos aan deze zaak heeft gewijd. Een dergelijk
sociaal gevoel is op zich zelf zeer zeker te waardeeren. Alleen
vraagt spreker: is het niet de taak van den architect, om,
wanneer hij ziet, dat het met zijn begrooting misloopt, zijn
principaal, in casu het bestuur van de Stichting, daarvan op
de hoogte te stellen en te verwittigen, dat op deze basis niet
een sluitende exploitatie kan worden verkregen? Op dit
cardinale punt heeft spreker zijn critiek gebaseerd, niet op
het feit dat hij dit belangeloos deed of college gegeven heeft.
Volgens den heer Verweij moest men zich eenigszins
matigen in zijn critiek, omdat het een experiment was.
Spreker erkent: voor Leiden was het een experiment, maar
men had zich, toen moeilijkheden dreigden, onmiddellijk in
verbinding moeten stellen met Arnhem om inlichtingen in
te winnen, hoe men deze zaak tot een goed einde kon brengen.
En wanneer gebleken was, dat de moeilijkheden ontstaan
waren door de toepassing van den handenarbeid en door het
niet inkoopen van machinaal bewerkte onderdeelen, dan had
men een anderen koers moeten inslaan; daarvan kan men
zeker het bestuur van de Stichting en den architect een
verwijt maken. Spreker vraagt dus: is het niet mogelijk het
tegenwoordig bestuur van de Stichting door een ander be
stuur te vervangen?
Het antwoord van den Wethouder op sprekers vraag naar
het verschil tusschen borgstelling en eerste hypotheek maakt
spreker nog huiveriger om zijn stem aan dit voorstel te geven.
In het Ingekomen Stuk wordt de indruk gewekt alsof de
gemeente de zakelijke zekerheid krijgt van een eerste hypo
theek.
De heer Wilbrink zegt, dat de gemeente die ook krijgt.
De heer Beekenkamp zegt, dat de heer Verweij dit ontkend
heeft.
De heer Wilbrink zegt, dat de gemeente de eerste hypo
thecaire inschrijving krijgt, omdat ze garant is voor rente en
aflossing van de leening.
De heer Beekenkamp zegt, dat volgens den heer Verweij
de gemeente garant blijft voor rente en aflossing van de
leening. Wien van beide Wethouders moet spreker nu ge-
looven?
De heer Wilbrink merkt op, dat de gemeente de inschrijving
krijgt en borg zal zijn voor de leening.
De heer Beekenkamp zegt, dat de gemeente als eerste
hypotheekhoudster niet borg behoeft te zijn.
De heer Wilbrink betoogt, dat als de gemeente de eerste
hypothecaire inschrijving niet neemt, de tweede hypotheek
van de woningbouwvereenigingen eerste hypotheek wordt.
Indien de woningbouwvereenigingen op de huizen beslag
laten leggen en ze verkoopen, komt de gemeente achteraan.
De gemeente moet dus altijd de eerste hypothecaire in
schrijving hebben.
De heer Beekenkamp constateert, dat de redactie van het
besluit, dat de Baad staat te nemen, niet al te duidelijk is,