178
MAANDAG
22 MEI 1939.
Stadhuisbouw.
(Wilbrink e.a.)
blijk had gegeven voor zijn taak geheel berekend te zijn
en voldoende in te zien, hoe men een behoorlijk Stadhuis
tot stand moet brengen. Het College vertrouwt den architect
ook ten aanzien van de inrichting van het Stadhuis en wanneer
het College zegt: die fauteuils moeten 25.goedkooper
zijn, dan grijpt het willekeurig in in de plannen en gedachten
van den architect. In elk geval moet nu 31.000.be
zuinigd worden; de architect zal met 31.000.minder
moeten uitkomen; men moet echter niet verder gaan. Het
blijft natuurlijk altijd een willekeurig bedrag; men kan wel
zeggen: er moet 50.000.af en dan krijgt het Stadhuis
tenslotte ook nog wel een inrichting, maar daaraan wil spreker
en ook het geheele College niet gaarne medewerken.
Spreker hoopt, dat de heer Lombert zich zal realiseeren,
dat aan het tegenwoordig gemeentebestuur het voorrecht
beschoren is een Stadhuis voor Leiden te bouwen; laat men
daarvoor ook de verantwoordelijkheid in haar volle conse
quenties aanvaarden. Een stad als Leiden met een schoon
en rijk verleden moet ook voor de toekomst iets bouwen,
dat met dat verleden en met het heden niet in strijd is,
maar dat uitdrukking geeft aan de stellige verwachting, dat
Leiden weer een nieuwen tijd van bloei tegemoet gaat.
De heer Lombert wijst er op, dat de Wethouder zelf erkent,
dat het College toch ook wel overtuigd was van de nood
zakelijkheid van bezuiniging op dit werk, waar het dit
crediet met 31.000.verlaagd heeft tot 200.000.
Spreker ziet daarin een bewijs te meer voor de juistheid
van zijn stelling, dat de inrichting van het Stadhuis te
luxueus is opgezet. Men kan smalend spreken over de enkele
staaltjes, die spreker heeft genoemd, het wil er bij spreker
niet in, dat men niet een even waardig Stadhuis zou kunnen
verkrijgen, ook voor de toekomst, wanneer bij de inrichting
daarvan werd rekening gehouden met de ernstige tijds
omstandigheden van nu. Bij de begrooting is gebleken, dat
de financieele toestand van Leiden zooal niet zorgelijk dan
toch weinig rooskleurig is. Laat het Stadhuis daarvan ook
maar eenig blijk geven; dat vindt spreker heelemaal niet
erg. Het zal even goed voor het nageslacht spreken, wanneer
dit kan zeggen: men heeft in dien tijd begrepen, dat men
moest roeien met de riemen, die men had. Het is zeer ge
makkelijk een groote schuld op het nageslacht te leggen,
maar het tegenwoordig geslacht zal daaraan ook hebben te
betalen. Men zal het dus allereerst wat zuiniger moeten
uitvoeren; spreker is het volkomen met den heer Manders
eens, dat de ernstige tijdsomstandigheden nopen werk te
zoeken, maar daartoe behoeft men geen luxe-uitgaven te doen
De heer Manders vreest, dat het nageslacht over het
tegenwoordige geslacht als van domooren zal spreken, indien
men thans op alle uitgaven voor werk wil bezuinigen.
De inrichting van het stadhuis zal niet luxueus, maar wel
kunstzinnig zijn. Er is op het oogenblik voor kunstenaars
niet zooveel werk als sommigen wel meenen. Beeldhouwers
kan men geen grondwerk laten verrichten en thans is men
in staat hun ander werk op te dragen. In het gevraagde
crediet is vooral door het marmerwerk zeer veel arbeidsloon
begrepen en men kan naar sprekers oordeel niet te veel aan
arbeidsloon uitgeven, want hoe meer arbeidsloon men
betaalt, hoe beter de economische toestand zal worden.
Daarom ook moet men in het algemeen trachten zooveel
mogelijk werk te verschaffen aan alle arbeiders, van den
ongeschoolde af tot den kunstenaar, den hoogst ontwikkelden
arbeider, toe.
De heer Schiiller acht het gewenscht, dat vooral van de
zijde van het College met nadruk wordt verklaard, dat de
inrichting van het stadhuis niet luxueus zal zijn, daar het
betoog van den heer Lombert een verkeerden indruk bij het
pubhek kan wekken, vooral indien dit straks in de pers leest,
dat de belasting betalende burgerij moet betalen voor de
luxueuze inrichting van het stadhuis. De meubileering en
betimmering van de voornaamste vertrekken van het stad
huis zullen anders zijn dan die, welke men in burgerwoningen
aantreft, maar indien de heer Lombert, gelijk spreker, de
inrichting van andere stadhuizen had gezien, zou hij weten,
dat men in een bepaalde gemeente zoo sterk op de inrichting
van haar stadhuis heeft bezuinigd, dat het tegenwoordige
geslacht reeds extra kosten heeft te betalen. Ook in Leiden
zal het tegenwoordige geslacht over eenige jaren voor ver
nieuwing van het meubilair moeten zorgen, indien men
thans op de inrichting van het stadhuis zoo sterk bezuinigt
als de heer Lombert het wel wenscht.
De heer Lombert sprak over dure stoelen en dure fauteuils,
maar heusch, die stoelen zijn niet zoo duur, wanneer men
•\veet welke qualiteit men er voor krijgtze zijn niet luxueus,
Stadhuisbouw; e.a.
(Scliüller e.a.)
maar degelijk; deze stoelen en banken passen bij de zalen
en bij het gebouw. De heer Lombert heeft ook gesproken
over een dure tafel in de trouwzaal van 300.wanneer
hij gezien had, welke tafel de architect aanvankelijk had
voorgesteld, dan zou hij erkennen, dat deze tafel niet te
duur is, maar dat ze is degelijk en niet luxueus. De heer
Lombert heeft ook gezegd: in de koffiekamer komen zulke
dure fauteuils. Daar heeft men het weer: straks gaat in de
gemeente weer rond, dat de Raadsleden in fauteuils komen
te zitten. Dat is niet waar; die fauteuils zijn niet alleen voor
de Raadsleden bestemd; de lees- en koffiekamer heeft een
tweeledig doel; die is ook beschikbaar voor eventueele
festiviteiten, congressen, enz. Morgen gaat het weer rond
door de stad: ,,het Stadhuis wordt luxueus ingericht en dat
moeten wij betalen". Dat is echter onjuist.
De heer van der Reijden acht onjuist de stelling van den
heer Lombert, dat het Leidseh Stadhuis een afschaduwing
moet zijn van den kommervollen tijd, waarin men leeft.
Het Stadhuis moet zijn een afschaduwing van de offers,
die de burgerij gebracht heeft om het zoo luxueus mogelijk
te maken. Het moet juist luxueus zijn; het wordt gebouwd,
niet voor tien jaren, maar voor eeuwen. Het voorgeslacht
heeft offers gebracht, waarop het tegenwoordig geslacht
trotsch geweest is; het tegenwoordig geslacht moet ook
offers brengen, opdat het nageslacht trotsch op het tegen
woordig geslacht kan zijn.
De heer Wilbrink zegt, dat de heer Lombert en hij het
wel niet eens zullen worden, aangezien hun inzichten nogal
uiteenloopen. Er is hier echter geen sprake van een luxueuze
inrichting. Wanneer men een luxueuze inrichting zou willen
hebben, zou men gemakkelijk 400.000.in plaats van
200.000.kunnen besteden; zelfs zou het dan nog geen
overdreven luxe zijn, maar zou het altijd nog wat mooier
en degelijker worden. Men past hier wel degelijk een groote
versobering toe, al erkent spreker dat het meubilair weeldiger
is dan dat voor gewone huiskamers en voor vergaderzalen.
Maar tot zooiets moet men toch niet afdalen!
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
(De heer Groeneveld was eveneens inmiddels ter vergade
ring gekomen.)
XXI. Voorstel tot liet beschikbaarstellen van gelden ten
behoeve van de vernieuwiify van brandkranen. (90)
XXII. Voorstel tot
a. het beschikbaarstellen van gelden ten behoeve van het
aanbrengen van voorzieningen aan de zweminrichting
„de Zijl";
b. het ondershands opdragen van de levering en de montage
van een onthardingsinstallatie voor het voedingswater,
een circulatie-inrichting voor het zwemwater en een
chloorinstallatie ten behoeve van de sub a genoemde
zweminrichting, aan de Machinefabriek Reineveld N.V.
te Delft. (91)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen XXI en
XXII besloten.
XXIII. Voorstel tot het waarborgen van de rente en aflossing
wegens een door derden aan de „Stichting tot werkverschaffing
aan jeugdige werkloozen ter verstrekking van woningen aan
ouden van dagen" te Leiden, te verstrekken leening, terzake
van den bouw door die Stichting van 19 woningen voor ouden
van dagen op een terrein aan de Dozystraat. (92)
De heer Lombert constateert, dat het College ten gevolge
van een opeenstapeling van onverkwikkelijkheden tot de
indiening van dit voorstel is gekomen.
Bij de samenstelling van de begrooting, die zij in Mei 1937
heeft ingediend, is de Stichting zonder eenigen redelijken
grond uitgegaan van de uit Arnhem verkregen gegevens,
welke echter voor Leiden geen enkele waarde hadden.
De bouw van de woningen heeft in plaats van de geraamde
7 maanden 20 maanden geduurd. De bijzondere omstandig
heden konden tot vertraging aanleiding geven, maar recht
vaardigen niet een vertraging van ruim 13 maanden.
De sociale opzet van dit werk is inderdaad te loven, maar
de waarde daarvan wordt aanmerkelijk verzwakt, doordat
de verantwoordelijke leiding heeft nagelaten er voor te
zorgen, dat deze opzet ook werd verwezenlijkt.