MAANDAG 22 MEI 1939. 185 Contact-commissies. (van Weizen e.a.) van deze beide heeren groote aanrakingspunten zijn, maar toch bestaan er tusschen het idee van nieuwe organen, zooals dit theoretisch geformuleerd is in een van de rapporten, behandeld op het congres van de S.D.A.P., en den grondslag, waarop de opvattingen van den heer Wilmer zijn gefundeerd, ondanks alle punten van aanraking fundamenteele ver schillen, die wanneer men ze de gelegenheid gaf tot ont wikkeling te komen, wel eens onoverbrugbaar zonden kunnen blijken. Spreker wil er echter zijn medewerking niet aan onthouden, om het werk van deze Contactcommissies mogelijk te maken; hij wacht met belangstelling het resultaat van haar werkwijze af. De heer Wilmer zegt, dat over het voorbeeld van de Contactcommissies te Nijmegen, waarnaar de heer Knibbe verwees, vaak verschillend geoordeeld wordt. De heer Knibbe beweert zeer pertinent, dat de Contactcommissies daar een mislukking zijn geworden; spreker heeft van zeer bevoegde zijde vernomen, dat dit niet het geval is. Maar aangenomen, dat de Contactcommissies te Nijmegen niet aan de gestelde, redelijke verwachtingen hebben voldaan, de opzet van de Contactcommissies in Leiden is niet dezelfde als die in Nijmegen; al ziet de heer Knibbe tusschen de Contactcom missies te Leiden en te Nijmegen geen essentieel verschil, het verschil in opzet is toch wel zoo groot tusschen beide, dat wanneer in Nijmegen deze Commissies niet vruchtbaar werk hebben gepresteerd, dit in Leiden toch wel zeer goed mogelijk zal zijn. Als een zeer essentieel verschil beschouwt spreker, dat de Contactcommissies in Nijmegen veel grooter in aantal zijn dan in Leiden, en dus veel moeilijker kunnen werken, omdat het aantal leden veel grooter is. Voorts zijn de Contactcommissies in Nijmegen samengesteld uit representanten van organisaties, die daarin als zoodanig zitting hebben, in opdracht van hun vereeniging, misschien zelfs met mandaat; de Contactcommissies in Leiden zijn samengesteld uit deskundigen, die hun persoonlijke kennis, kunde en toewijding geven om de belangen der gemeente op een bepaald terrein te dienen. Er is werkelijk in den opzet tusschen de Contactcommissies te Nijmegen en die te Leiden een zeer groot verschil. Artikel 1 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 2. De heer Tobé is van oordeel, dat men artikel 2 gemakkehjker kan lezen, indien ,,zij mogen niet lid zijn" wordt vervangen door „zij mogen geen lid zijn". De heer Wilmer vindt de door de Commissie ad hoe voor gestelde redactie mooier en taalkundig beter. Artikel 2 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 3, waarbij tevens aan de orde komt het amendement van den Voorzitter, luidende: „Art. 3 wordt gelezen als volgt: 1. De commissies benoemen uit haar midden haar voor zitters en haar secretarissen. 2. De secretarissen worden in hun administratie bijgestaan door een door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen ambtenaar ter gemeente-secretarie." De Voorzitter zegt, dat naar zijn meening de Contactcommis sies geheel uit de burgerij behooren voort te komen. Aangezien er echter in de samenleving geen ander apparaat is, dat zich met de samenstelling der commissies kan belasten, is het gewenscht en is eigenlijk de eenige mogelijkheid, dat de Baad en het College te zamen deze commissies in het leven roepen en zich er van vergewissen, wie als deskundigen op het des betreffende terrein in de commissies nuttig werk kunnen doen. De bemoeiingen van de overheid moeten zich hiertoe bepalen; de commissies moeten verder geheel aan zich zelf zijn overgelaten en geheel op eigen kracht steunen. De benoeming van de voorzitters der commissies door den Baad uit een voordracht van twee personen, opgemaakt door Burgemeester en Wethouders, maakt het het College mogehjk een zekeren invloed uit te oefenen en de richting aan te geven, waarin naar zijn meening gewerkt moet worden. Dit is in strijd met het beginsel, dat aan de instelling van contact commissies ten grondslag moet liggen. De leden der com missies zullen ongetwijfeld uitermate goed in staat zijn te zeggen, wie hun bij het werk leiding moet geven. De positie van een voorzitter, benoemd door den Baad, zal altijd anders zijn dan die van iemand, die door de leden van de Contact-commissies. (Voorzitter e.a.) commissie zelf gekozen is. Een voorzitter zal zich geheel anders gevoelen tegenover een commissie, wanneer hij steunt op haar voorkeur, dan wanneer hij steunt op de voorkeur van een ander lichaam, in casu den Baad. De voorzitters der Contactcommissies dragen mede de verantwoordehjkheid voor de behartiging van de belangen der burgerij en daarom is het beter, dat zij worden benoemd door de burgerij, vertegenwoordigd door de leden der com missies. De heer Wilmer constateert, dat men het er met elkaar over eens is, dat de vraag, wie voorzitter is, van groot belang moet worden geacht. Voor een Contactcommissie is dit van te meer belang, omdat zij zich zelf een taak moet geven en geen werk opgedragen krijgt. Het initiatief zal daarbij in de eerste plaats moeten uitgaan van den Voorzitter der com missie. Men kan heel moeilijk verwachten, dat van de commissie in haar geheel initiatief zal uitgaan, als de voor zitter zelf niet de man is, die initiatief kan ontwikkelen. Om nu juist als voorzitter den juisten man op de juiste plaats te hebben, moet volgens de commissie naar alle kanten worden gezocht en uitgekeken en dit zou het beste kunnen geschieden door Burgemeester en Wethouders, aangezien dezen na verschillende personen gepolst te hebben uit eindelijk het best kunnen beslissen, wie daarvoor geschikt is. Dit heeft de commissie tot haar voorstel geleid. Maar na de indiening van het amendement van den Voorzitter is de Commissie als zoodanig van meening geworden, dat het doel misschien beter bereikt kan worden door aanneming van het amendement van den Voorzitter. De Commissie in meerder heid is van meening, dat men bij benoeming van den voor zitter door de Commissie ad hoe zelf meer kans heeft op een goede en vruchtdragende samenwerkingde Commissie neemt derhalve het amendement van den Voorzitter over. De Voorzitter deelt mede, dat zijn amendement door de Commissie is overgenomen, zoodat artikel 3 thans luidt: „1. De commissies benoemen uit haar midden haar voor zitters en haar secretarissen. 2. De secretarissen worden in hun administratie bijgestaan door een door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen ambtenaar ter gemeente-secretarie." De heer Beekenkamp, die de minderheid van de Commissie vormt, meent het aanvankelijke standpunt van de Commissie niet direct te moeten prijs geven. De keuze van den voor zitter is van eminent belang; van den persoon van den voor zitter hangt grootendeels het welslagen van den arbeid van de Contactcommissies af. Waar het College nu den Baad reeds een voordracht doet tot benoeming van negen leden van de commissies, is het College ook het meest geschikte lichaam om een voordracht te doen tot benoeming van een voorzitter, omdat het College het beste in staat is te zorgen, dat de meest uitgezochte persoon het praesidium van de commissie ook op zich zal nemen. Deze zaak is echter van twee kanten te beschouwen; voor beide standpunten valt iets te zeggen; naar sprekers meening zal door het College veel gemakkelijker en veel spoediger een deskundige ge vonden worden, die zich met het praesidium zal willen belasten. De Voorzitter meent, dat dit de Commissie zelf toch ook niet zoo heel moeilijk zal vallen. Burgemeester en Wet houders zullen trachten voor deze contactcommissies de beste menschen te vinden, die er zijn; dat zal niet gemakkelijk zijn; onder hen zal er ongetwijfeld een zijn, dien men daartoe bereid zal vinden en dan neemt hij in de commissie een krachtiger positie in, wanneer hij tot het voorzitterschap door zijn mede-commissieleden is uitgekozen en aangezocht. Het gewijzigd artikel 3 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Artikel 4 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stem ming aangenomen. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amendement van den heer Knibbe, tot invoeging van een nieuw artikel 4a, luidende „De wethouders zijn verplicht de door de Commissie gevraagde inlichtingen te verstrekken, tenzij naar het oor deel van het College van Burgemeester en Wethouders het belang van de gemeente zich daartegen verzet." De heer Wilmer zegt, dat de Commissie hierover niet beraadslaagd heeft, waar zij het vanzelfsprekend achtte, dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 11