63 Art. 35. Het tarief van het administratieloon is eenigszins verhoogd en meer in overeenstemming gebracht met de werkelijke kosten van taxatie, administratie en bewaring van de panden. Bovendien wordt voorgesteld voor bepaalde, veel ruimte in beslag nemende, voorwerpen een afzonderlijk bewaarloon te heffen. Het exploitatie-tekort van de Bank zal daardoor eenige vermindering kunnen ondergaan, waarmede aan een wensch van Gedeputeerde Staten zal zijn voldaan. Art. 38. Het wordt gewenscht geacht de panden behalve tegen brandschade ook tegen diefstal-schade te verzekeren. Aangezien in verband met het bepaalde in art. 33 de geschatte waarde van het pand altijd lager zal zijn dan zijn werkelijke waarde, bepaalt voorts art. 38, dat de panden zullen worden verzekerd voor anderhalf maal het bedrag der bij de beleening geschatte waarde. Men zie in dit verband de artt. 42 tot en met 44. Art. 40. De bepaling, vervat in den laatsten volzin van art. 40, zesde lid, strekt om in een leemte te voorzien. Hoofdstuk IV (art. 52). Wat het verleenen van voor schotten op pensioenen en gagementen betreft, wordt de taak van de Bank volgens het ontwerp beperkt tot het verleenen van voorschotten op- en de termijnsgewijze uit betaling van reeds verschenen pensioens- en gagements- termijnen. Aangezien hieraan voor de Bank geen overlijdens- risico is verbonden, behoeft zij geen risico-premie meer in rekening te brengen en kan zij ter belooning van haar be moeiingen in dezen volstaan met de heffing van een matig bedrag wegens rente en administratiekosten; uit den aard der zaak zijn deze kosten bij uitbetaling in wekehjksche termijnen iets hooger dan bij betaling in langere termijnen. De in Hoofdstuk V (artt. 53 tot en met 65) vervatte be palingen van comptabelen aard zijn, wat haar redactie betreft, meer in overeenstemming gebracht met die van de verordening van den 2en Juli 1934 (Gemeenteblad No. 19) op het beheer van de bedrijven der gemeente Leiden, zooals deze verordening sedert is gewijzigd. Zij behoeven naar het ons voorkomt geen nadere toelichting. Art. 66. In verband met de gewijzigde tarieven behoort de bestaande verordening te blijven gelden voor die geld- leeningen en beleeningen, die vóór 1 Juli 1939 zijn tot stand gekomen, alsmede voor de vóór dien datum verstrekte voor schotten op pensioenen en gagementen. Op grond van het bovenstaande en met verwijzing voor zooveel noodig naar de in de Leeskamer ter visie gelegde stukken geven wij Uw Vergadering alsnu in overweging over te gaan tot vaststelling van de navolgende verordening VERORDENING, houdende reglement van de Gemeentelijke Volkscredietbank te Leiden. HOOFDSTUK I. Bepalingen van algemeenen aard. 1. Taak van de Bank. Artikel 1. 1. De Gemeentelijke Volkscredietbank, hierna aangeduid als „de Bank", treedt op als gemeentelijke geldschietbank in den zin van de Geldschieterswet en als gemeentelijke bank van leening in den zin van de Pandhuiswet 1910 (S. 321) en belast zich voorts met de inning en de termijnsgewijze uitbetaling van pensioens- en gagementstermijnen aan de daarop rechthebbenden, een en ander overeenkomstig de bepalingen van dit reglement. 2. Als geldschietbank heeft de Bank meer in het bijzonder tot taak in de maatschappelijk verantwoorde volkscrediet- behoeften op uit sociaal en zakelijk oogpunt juiste wijze te voorzien. Zij stelt zich daarbij, waar noodig en mogelijk, mede tot doel het geldelijk evenwicht van de credietaan- vragers te herstellen of hun bedrijven te saneeren, waartoe zij haar bemiddeling verleent bij de regeling en afbetaling van hun schulden. 3. De Bank moedigt het sparen zooveel mogelijk aan. 2. Bestuur en beheer. Art. 2. 1. De Bank wordt, onder toezicht en opperbeheer van Burgemeester en Wethouders, beheerd door vijf commissa rissen, n.l. een voorzitter, door Burgemeester en Wethouders uit hun midden aan te wijzen, en vier door den Gemeenteraad te benoemen commissarissen, van wie ten minste twee lid moeten zijn van den Gemeenteraad. 2. De benoeming door den Gemeenteraad geschiedt op aanbeveling van Burgemeester en Wethouders, na raad pleging van Commissarissen. 3. Bij ontstentenis of verhindering van den voorzitter wordt hij vervangen door den oudsten commissaris in dienst tijd; wanneer de ontstentenis of verhindering langer dan 30 dagen duurt, door een lid van het College van Burge meester en Wethouders, uit hun midden aan te wijzen. Art. 3. 1. De door den Gemeenteraad te benoemen commissa rissen worden benoemd telkens voor den tijd van vier jaren. 2. Jaarlijks op den len October treedt één hunner af, doch is dadelijk weder verkiesbaar. 3. De rooster van aftreding wordt geregeld naar ouderdom van diensttijd. Indien een commissaris, tevens lid van den Gemeenteraad, ophoudt lid van den Baad te zijn, houdt hij tegelijk op commissaris te zijn, tenzij van de commissa rissen nog het in artikel 2, eerste lid, vereischte aantal Raads leden overblijft. 4. Bij het gelijktijdig benoemen van meerdere commissa rissen bepaalt het lot den tijd, waarop elk hunner zal aftreden. Art. 4. Wie ter vervulling van een plaats, opengevallen op een ander tijdstip dan de rooster aanwijst, tot commissaris wordt benoemd, treedt af op den tijd, waarop degeen, in wiens plaats hij is gekozen, moest aftreden. Art. 5. 1. Commissarissen zien toe, dat de Bank haar bedrijf uitoefent overeenkomstig de bepalingen van de Geldschieters- wet, van de Pandhuiswet 1910 (S. 321) en van dit reglement. 2. Zij dienen Burgemeester en Wethouders van bericht en raad over alle zaken, de uitvoering van de Geldschieters- wet, de Pandhuiswet 1910 (S. 321), dit reglement en het beheer en bedrijf der Bank betreffende, hetzij dit van hen verlangd wordt of zulks door hen wenschehjk of noodig wordt geacht. 3. Commissarissen regelen bij een huishoudelijk reglement, dat aan den Baad wordt medegedeeld, den tijd en de orde der vergaderingen en de verdeeling van de werkzaamheden. Art. 6. Commissarissen worden bijgestaan door een secretaris, door Burgemeester en Wethouders uit de ambtenaren ter secretarie aan te wijzen. 3. Van het personeel. Art. 7. Aan het hoofd der Bank staat een Directeur, die met haar dagelijksche leiding is belast en aan wien het overige personeel ondergeschikt is. Art. 8. 1. De Directeur wordt benoemd door den Gemeenteraad uit een dubbeltal, opgemaakt door Burgemeester en Wet houders na raadpleging van Commissarissen. 2. De overige ambtenaren worden benoemd door Burge meester en Wethouders, Commissarissen gehoord. Art. 9. De bezoldiging van de aan de Bank verbonden ambtenaren wordt bij afzonderlijke verordening geregeld. Art. 10. De bepalingen van het Ambtenarenreglement 1934, waar onder begrepen die betreffende schorsing en ontslag, zijn op de aan de Bank verbonden ambtenaren van toepassing. Hun werkkring wordt, zoo noodig, nader bij instructie ge regeld. 4. Van de kantoren der Bank. Art. 11. De kantoren der Bank zijn gevestigd in de perceelen Nieuw,steeg 4, 6 en 8.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 3