MAANDAG 20 MAART 1939. 159 Restitutie van bedragen wegens stroomverbruik aan R. Uges. (Voorzitter e.a.) zegging aan den heer Coster dat deze ook dit argument spreker aan de hand heeft gedaan. Uit die vragen bleek, dat, nadat op 1 October 1934 met het Lido-Theater een contract was aangegaan, daarna ook met het Trianon-Theater en het Roxy-Theater door de Lichtfabrieken contracten zijn ge sloten, op grond van het feit, dat zij zich tot de directie van de Lichtfabrieken hadden gewend .en daarom hadden gevraagd, en, zoo vroeg de heer Coster: waarom wordt aan het Luxor-Theater door de Lichtfabrieken geweigerd wat aan de andere theaters grif gegeven is? Daarvoor kan maar één reden zijn, n.l. dat het door het Luxor-Theater niet gevraagd is. Ook wees de heer Coster in zijn vragen op de groote ver schillen in de prijzen per kWh, die betaald werden. Men moet echter met het trekken van conclusies uit de bedragen, die per kWh betaald worden, zeer voorzichtig zijn. Dit hangt van verschillende omstandigheden af. Ten aanzien van de bioscopen kan dit verschil gemakkelijk verklaard worden. De door den heer Coster genoemde prijsverschillen zijn alle juist, maar men moet er rekening mee houden, dat het verlaagd tarief voor het Luxor-Theater pas is ingegaan op 1 November 1935, zoodat Luxor over dat jaar tot een hooger gemiddelde kwam dan het Trianon-Theater, voor welk theater het verlaagd tarief reeds het geheele jaar 1935 gegolden had. Het Roxy-Theater kwam in 1935 ook op een lager gemiddelde, omdat van den dag, waarop de exploitatie is begonnen 15 September 1935 het contractstarief gold. De heer Coster heeft gevraagd of de hooge prijs, dien sommige theaters betalen, zijn oorzaak vindt in de ouder- wetsche of slechte machines, die zij gebruiken. Doch het ant woord was, dit is een technische berekening. De Voorzitter ontkent ditbij toepassing van hetzelfde tarief komen bijna alle theaters op hetzelfde bedrag uit. Het voorstel van de heeren van Bek en Coster wordt door het College ontraden, in de eerste plaats om zijn strekking, maar in de tweede plaats om de concequenties, die dit zou hebben. Aan aanneming van dit voorstel zal door de Directie van de Lichtfabrieken een zekere consequentie moeten worden verbonden; de Directie zal zich moeten afvragen, wat haar verder te doen staat. Zij kan niet een zeker bedrag aan den heer Uges betalen en verder niets. Zij moet verder denken, en zich afvragen waarom zij het eerst niet moest betalen en later wel. Op welken grond besluit men het geld te geven? Geeft men het, omdat men de politiek van de Lichtfabrieken ten aanzien van de verbruikers in het algemeen niet juist acht en van oordeel is, dat de Lichtfabrieken voortdurend hebben na te gaan, niet alleen ten opzichte van de contractanten wier aantal betrekkelijk gering is maar ook ten aanzien van de duizenden particuliere verbruikers, of een verbruiker, die zijn stroomverbruik wijzigt, b.v. door het gebruiken van een electrische kachel, komt te vallen onder een voor hem voor- deeliger tarief? Dit zal een van de consequenties zijn, welke de directie der Lichtfabrieken aan de aanneming van dit voorstel verbindt. Of is het de bedoeling van den Raad te zeggen, dat gelijk de heer van Bek min of meer liet doorschemeren in dit bijzondere geval een vergissing is begaan en de billijkheid meebrengt het geld terug te geven, zonder dat aan dit besluit verdere consequenties worden ver bonden? Laat de Raad zich duidelijk uitspreken, dan weet iedereen, waaraan hij met dit voorstel toe is. Wanneer spreker echter geen goed gefundeerde reden verneemt, waarom het geld moet worden uitbetaald, welke motieven men daarvoor ook wil aanvoeren, kan hij het voorstel van de heeren van Eek en Coster zeker niet ter aanneming bij den Raad aanbevelen, want dan gaat men een verkeerde richting uit en weet men niet, waaraan men toe is, of men draagt onbewust den Licht fabrieken werk op, dat zij onmogelijk kunnen verrichten. Volgens den heer van Eek zijn de consequenties niet zoo verschrikkelijk erg, maar spreker weet het nietmen kan ze op het oogenblik inderdaad niet overzien. Het is spreker echter wel bekend, dat het verzoek van een andere firma, waarmede een overeenkomst was gesloten, om haar over het daaraan voorafgaande jaar restitutie te verleenen, omdat zij dat contract met voordeel een jaar vroeger had kunnen sluiten, is geweigerd, misschien met medewerking van den heer van Eek, wien spreker desgewenscht t.z.t. wil mededeelen, welke firma het is geweest. Verschillende andere afnemers verkeeren in een soortge lijke situatie. In ieder geval zijn de consequenties niet voor- deelig voor de gemeente. Namens het College ontraadt spreker den Raad ten stel ligste de aanneming van het voorstel en beveelt hij het prae- advies bij den Raad aan. Restitutie van bedragen wegens stroomverbruik aan R. Uges. (Voorzitter e.a.) Wat er ook is gebeurd, vaststaat, dat adressant niet heeft gehandeld overeenkomstig de desbetreffende verordening; hij heeft zijn aanvraag niet schriftelijk bij de directie der Lichtfabrieken ingediend. Het bedrag, dat de heer Wiirtz minachtend „een fooi" heeft genoemd, heeft in het geheel niet het karakter van een fooi. Omtrent het contract is ongeveer twee maanden na den datum, waarop de heer Uges het heeft gevraagd, overeen stemming verkregen en overeenkomstig het gebruik is toen aan de overeenkomst tot dezen datum terugwerkende kracht gegeven. De heer van Eek heeft reeds in eersten termijn doen blijken, dat zijn voorstel niet bevat een aanval zijnerzijds op de contractenpolitiek der Lichtfabrieken, waarmede hij zich in het algemeen kan vereenigen. De heer Wilbrink heeft betoogd, dat men moet overgaan tot het sluiten van buitengewone contracten, wanneer de afnemers dreigen met zelf stroom te zullen opwekken. Het is een van de onaangenaamste taken van de Commissarissen der Lichtfabrieken, met het mes op de keel een contract te moeten sluiten met een bepaald persoon, wien men alleen bepaalde voordeelen moet toekennen uit vrees, dat hij anders geen stroom van de Lichtfabrieken zal betrekken. Het hangt van het koopmansinzicht van de Directie af, of de Licht fabrieken daarop ingaan of niet. Of en inhoever dit conse quenties zal hebben, moet daarbij worden overwogen, maar dit heeft toch met deze zaak niets te maken. Op 1 October 1935 wordt tusschen de Lichtfabrieken en den heer Uges een contract gesloten; spreker neemt aan dat dit contract aan weerszijden volledig in vrijheid is gesloten en dat men aan beide zijden dezen prijs billijk achtte. De heer Uges meent echter daarbij onbillijk te zijn behandeld, waar op 1 October 1934 met een ander bioscooptheater een contract op voordeeliger voorwaarden was gesloten. Inderdaad is daarmede naar sprekers meening door de Lichtfabrieken een fout begaan; toen met het Lido-theater een contract was afgesloten, had men de andere bioscooptheaters op de hoogte daarvan moeten brengen. Nu vraagt de Voorzitter spreker: „alleen de bioscooptheaters"? Naar sprekers meening ook in andere soortgelijke gevallen; dat zullen de Lichtfabrieken hebben te verdedigen. Billijkheidsoverwegingen vormen een zuiver subjectief oordeel; wanneer men billijkheidsover wegingen laat gelden, begeeft men zich op een zeer moeilijken weg. Billijkheidsoverwegingen berusten niet op bepaalde, voorgeschreven rechtsregelen, die men moet volgen. Aan een dergelijk gemeenschapsbedrijf stelt spreker echter veel zwaar der eischen in dit opzicht dan aan het particulier bedrijf. Wanneer een particulier bedrijf deze handelwijze had toe gepast, zouden de verbruikers zich onrechtvaardig behandeld achten. Nu vraagt de Voorzitter: „wat moeten de Licht fabrieken daaruit verstaan"? Maar deze zaak is toch uit den treure behandeld in de Commissie voor de Lichtfabrieken; de voorstanders van het toekennen van een schadeloostelling aan den heer Uges hebben er reeds in die Commissie op gewezen, dat dit niet beteekent een veroordeeling of een wijziging van de contractenpolitiek van de Lichtfabrieken, maar alleen dat in dit speciale geval de bioscooptheaters op dezelfde wijze moeten worden behandeld. Tenzij de Raad het daarmede niet eens is; neemt de Raad echter hetzelfde standpunt in, en maakt deze zich los van de consequenties, voorzoover die niet precies op dezelfde basis berusten, De Voorzitter verzoekt den heer van Eek, hem dan te ver wijzen naar een zinsnede in het advies van Commissarissen, waarin dit nauwkeurig staat te lezen. De heer van Eek zegt, dat Commissarissen zich in het algemeen op dit standpunt hebben geplaatst. De Voorzitter vraagt, of Commissarissen hebben gestipu leerd, dat dit zou gelden voor alle bioscopen? De heer van Eek zegt, dat Commissarissen zich niet in het algemeen op het standpunt geplaatst hebben, dat dit een veroordeeling was van de contractenpolitiek. De Voorzitter vraagt, of de meerderheid van Commissarissen niet heeft gezegd: de Lichtfabrieken hebben een fout gemaakt, zij hadden de nieuwe tariefsvoorwaarden moeten geven aan alle theaters. Spreker zou zoo gaarne willen, dat de heer van Eek zich precies uitdrukte; hij blijft zoo verward. De heer van Eek zegt, dat men wanneer men meent, dat in een bepaald geval een onbillijkheid is begaan, uiteraard

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 9