156
MAANDAG 20
MAART 1939.
Restitutie van bedragen wegens stroomverbruik aan R. Uges.
(van Eek c.a.)
Men zal het verzuim moeten goedmaken en aan den heer
Uges de geëischte schadevergoeding moeten uitbetalen.
Spreker en de heer Coster wenschen den Raad in de ge
legenheid te stellen een uitspraak in deze richting te doen.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel
van de heeren van Eek en Coster, luidende:
,,De Raad besluit, dat den heer R. Uges te Leiden door
de Lichtfabrieken als restitutie zal worden verleend het
bedrag, dat hij van 1 October 1934 tot 1 November 1935
meer heeft betaald dan hij had moeten betalen, indien de
met ingang van laatstgenoemden datum met hem gesloten
stroomleveringsovereenkomst reeds 1 October 1934 in werking
was getreden."
De heer de Reede zegt, dat het indertijd een uitmuntende
gedachte van den Voorzitter was om een uitvoerig praeadvies
over deze zaak bij den Raad aanhangig te maken, omdat in
dit geval de algemeene en de bijzondere kant wel degelijk
van groote beteekenis zijn en ongetwijfeld de algemeene kant
van de allergrootste beteekenis is.
Men kan een geval, dat geheel op zich zelf staat, weieens
afdoen zonder al te zeer op algemeene regelen te letten, maar
hoewel spreker het met den heer van Eek eens is, dat. dit
een bijzonder geval is, kan hij dezen niet volgen in de
gedachte, dat dit bijzondere geval op zich zelf staat.
Men moet dit geval geheel bezien naar de regelen van het
algemeene recht, die eenvoudig hierop neerkomen: contract
is contract. Spreker houdt zich niet angstvallig aan de vraag,
of de heer Uges een contract met de gemeente had gesloten,
maar wel houdt hij zich angstvallig aan de gedachte, dat als
de gemeente verordeningen uitvaardigt en deze verordeningen
stilzwijgend worden aanvaard door de- afnemers van de
gemeente, in feite een contractueele verhouding is ontstaan,
waarop zoowel de gemeente als de afnemers zich moeten
kunnen beroepen.
In dit geval is alles behoorlijk verloopen. De heer Uges is
altijd tevreden geweest met de behandeling van zijn zaak
tot het moment, dat hij bemerkte, dat de gemeente een
contract met een ander sloot.
Wat heeft het contract met dien ander te maken met de
verhouding tusschen de gemeente en den heer Uges, althans
wanneer overeenkomstig de gedachte van den heer van Eek
de directie van de Lichtfabrieken verplicht zou zijn menschen,
die in een soortgelijk geval verkeeren, te waarschuwenf
Die gedachte is spreker wel sympathiek, maar de uitvoering
ervan is onmogelijk, aangezien het eenvoudig niet te doen is
om bij zoovele afnemers dergelijke verhoudingen zoo scherp
in het oog te houden. Dit is ook niet noodig, omdat tenslotte
ieder voor zijn eigen belang behoort op te komen. Nu is het
voor spreker een groot raadsel dat de heer Uges een weg
bewandeld heeft, dien hij in geen geval kon rechtvaardigen,
in verband met de bestaande voorschriften. De heer Uges
is een praatje gaan maken met een ondergeschikt ambtenaar
van de Lichtfabrieken, die hem niet goed heeft ingelicht; nu
zou dit het argument moeten zijn om hem restitutie te geven.
Neen, een zakenman weet zijn recht en zijn plicht; hij weet
ook wanneer er voor hem wat te verdienen is en dat hij
dergelijke zaken behoorlijk officieel moet behandelen, omdat
hij anders altijd de kans loopt er naast te geraken, althans
tijdelijk. Nu de heer Uges dien verkeerden weg gekozen
heeft, staat de gemeente volkomen vrij zijn verzoek af te
wijzen. Zoo heeft spreker dezer dagen bemerkt, dat een ander
soort meter voor de zes scholen, van de schoolvereeniging,
waarvan spreker bestuurslid is, een niet onbeduidend voordeel
zou verschaffen; nu zou spreker kunnen vragen: waarom
heeft de Directie van de Lichtfabrieken mij niet ingelicht
dat hij met een dubbelmeter voordeeliger uit was? Toch
zeker alleen, omdat het sprekers zaak is daarop te letten.
Aan dit geval zit nog meer vast. Spreker heeft zijn voordeel
berekend en behaald, maar daarachter zitten ook de Gerefor
meerde en de Roomsch-Katholieke schoolvereeniging, die in
een dergelijk geval verkeeren. Moeten die nu ook zeggen: nu
zijn wij tekort gedaan, omdat spreker dit ontdekt heeft?
Neen, men leeft onder het contract en men volgt dat contract
zonder meer; alleen wanneer er iets zeer uitzonderlijks is,
waarin niet voorzien kon worden door het contract, is er
reden dat contract terzijde te stellen.
Over de opmerkingen van den heer Würtz te dezer zake
het volgende. De Raad kent spreker wel als iemand, die niet
altijd vol bewondering buigt voor de beslissingen van de
Directie van de Lichtfabrieken, maar spreker heeft toch
zelden zulk een onbillijke beschouwing gehoord als die van
den heer Würtz thans. De heer Würtz beeft gesproken over
slimmigheid en verantwoordelijkheid van de directie voor
lagere ambtenarendat is wel waarmen zou zelfs het Burger-
Restitutie van bedragen wegens stroomverbruik aan R. LTges.
(de Reede e.a.)
lijk Wetboek er bij kunnen halen en wanneer de heer Uges
kans ziet, op grond van artikel 1401 de gemeente aan te
spreken voor schadevergoeding wegens onrechtmatige daad,
dan moet hij dat doen. Er is echter geen enkel bewijs, dat
de Directie tekort geschoten is. Nu wordt er gesproken over
het particulier bedrijf, maar laat men liever niet van een
particulier bedrijf spreken, daar is het ook niet alles rozengeur
en maneschijn. Misschien zou een bediende van een particulier
bedrijf, die zooiets gedaan had, wel een gratificatie hebben
gekregen in plaats van ontslag.
In elk geval moet spreker een bestrijding van de directie
der Lichtfabrieken op zoo weinig goede gronden ten zeerste
afwijzen. De heer Würtz zal goed doen met te erkennen, dat
het College althans in dit geval de zaak zeer goed en zeer
zuiver heeft gezien en het rechtsprincipe op den voorgrond
heeft geschoven.
De afnemer heeft tegenover de gemeente behoefte aan
rechtszekerheid, maar de gemeente heeft niet minder behoefte
aan rechtszekerheid tegenover den afnemer.
Indien de Raad de rechtszekerheid, welke de gemeente
tegenover de afnemers heeft, ter zijde stelde door, wat wei
eens meer is gebeurd, „het goede heertje" te willen spelen,
zouden degenen, die de zaken recht moeten houden, daarvan
de wrange vruchten plukken.
De heer van der Tas kan zich in hoofdzaak met het prae
advies vereenigen. Het is spreker niet duidelijk, hoe eigenlijk
het verloop van deze zaak is geweest. De heer Uges betrok
stroom van de Lichtfabrieken voor zijn bedrijf en ontdekte
op een goeden dag, dat de exploitant van een soortgelijk
bedrijf stroom tegen een lageren prijs betrok. Hieraan ont
leent de heer Uges het recht om op restitutie van het door
hem zoogenaamd te veel betaalde aan te dringen.
De geheele zaak is zoo verward, dat het niet mogelijk is
alles juist na te gaan.
Ten zeerste wraakt spreker het in den heer Uges, dat deze
geen briefje aan de directie van de Lichtfabrieken heeft
geschreven. Had de heer Uges het wel gedaan, er zou nu
iets vastgelegd zijn en wellicht had hij in een onderhoud met
de ambtenaren van de Lichtfabrieken eerder tot een billijker
contract kunnen komen.
Men zegt nu wel, dat de Lichtfabrieken haar onrecht
blijkbaar hebben ingezien en daarom den heer Uges met een
fooi hebben afgescheept. Dit is echter in geenen deele het
geval. De betaling van 237,71 als restitutie is zeer normaal.
De heer Uges heeft een contract gesloten per 1 November 1935
en daarom hebben de Lichtfabrieken hem over twee maanden
een restitutie toegekend. Het standpunt van de Licht
fabrieken was dan ook volkomen billijkzij hebben eenvoudig
een administratieven maatregel toegepast, waarbij van
restitutie van een ten onrechte te veel betaald bedrag geen
sprake is.
Spreker kan zich volkomen vereenigen met het advies, dat
het College hieromtrent geeft en is niet bereid den heer Uges
in dezen tegemoet te komen, wat evenwel niet zeggen wil,
dat spreker zich op alle punten met de tarievenpolitiek der
Lichtfabrieken kan vereenigen, doch dit doet op het oogenblik
niet ter zake.
De heer Wilbrink spreekt in dezen niet namens het College,
maar wenscht enkele opmerkingen te maken, mede naar
aanleiding van wat hij vroeger over deze zaak heeft gezegd.
De heer Coster heeft zich misschien niet geheel ten onrechte
beroepen op het betoog, dat spreker in 1937 hierover heeft
gehouden. Toen had spreker den indruk, dat de heer Uges
zich op de juiste wijze met de Lichtfabrieken in verbinding
had gesteld, hetgeen echter door de desbetreffende ambte
naren werd ontkend. Altijd heeft spreker het standpunt
ingenomen, dat indien iemand zich inderdaad tot de bevoegde
personen wendt en men niet tijdig zijn aandacht er op vestigt,
dat hij naar een voor hem voordeeliger tarief kan overgaan,
de leiding te kort schiet, omdat hij wel naar een voordeeliger
tarief heeft gevraagd, maar men hem daarover niet heeft
willen inlichten. Intusschen was de verwarring bij dit vraag
stuk zeer groothet „ja" van den een stond hier tegenover het
„neen" van den ander en spreker heeft tenslotte den indruk
gekregen, dat de heer Uges, terzake van hetgeen hij heeft
gevraagd en van hetgeen de Directie heeft gezegd, veel meer
beweerd heeft dan hij nu verantwoorden kan. De bedrijfs-
politiek van de Lichtfabrieken kan men niet geheel ver
gelijken met die van een particulier bedrijf, omdat de directie
van de Lichtfabrieken nu eenmaal genoopt is en door het
gemeentebestuur aangespoord wordt een zoo groot mogelijke
winst te behalen. Daarop zijn de tarieven gebaseerd en daar
voor wordt in de verschillende zaken een bepaalde, soms een
zijdige houding aangenomen. Ware een bedrijf als de Licht-