MAANDAG 20 MAART 1939. 161 Omscholing van werkloozen. (Eikerbout e.a.) te werk gesteld konden worden. Spreker verwijt de directie dat daaraan zeer weinig aandacht is besteed. Er zijn zelfs arbeiders die verleden jaar, nadat zij ongeveer 30 jaren in een weverij gewerkt hadden, voor herscholing in aanmerking kwamen, maar al zeer spoedig, nadat zij werkzaam waren gesteld, weer zijn ontslagen. Wanneer nn dergelijke arbeiders werkelijk ontslagen worden, moet men dan telkens weer nieuwe personen daarvoor in aanmerking doen komen? Heeft de directie verleden jaar arbeiders, die herschoold waren, in dienst gehouden? En zoo neen, komen dan de arbeiders, die verleden jaar herschoold zijn, in de allereerste plaats voor plaatsing op die fabriek in aanmerking, niet tegen loonen overeenkomstig de hier voorgestelde regeling, maar tegen het in het textielbedrijf gebruikelijke loon? Volgens het Inge komen Stuk moet men ieder geval op zich zelf beschouwen; het betreft hier echter een bedrijf, dat er op uit is zich op kosten van Rijk en gemeente in stand te houden. Het groote gevaar bestaat echter, dat men op dezen weg voortgaande straks lagere loonen zal uitbetalen dan andere fabrieken. Deze zaak dient nader bekeken te worden; anders zou spreker geneigd zijn tegen te stemmen. Blijkens de ter visie gelegde gegevens is overleg gepleegd met de vakorganisaties en is met deze overeenstemming bereikt; spreker mag dus aan nemen dat men het met de vakorganisaties op een accoord gegooid heeft. Hebben de vakorganisaties er nu wel rekening mee gehouden, dat de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat, wanneer men op deze wijze zou voortgaan, ook schade kan worden berokkend aan de andere arbeiders, in de textiel nijverheid werkzaam? Wanneer deze zaak nu werkelijk door gevoerd wordt op de wijze, als hier nu voorgesteld wordt, is dan in de toekomst ook te verwachten dat deze arbeiders het in de textielnijverheid gebruikelijke loon krijgen? Dan zou deze zaak natuurlijk anders komen te staan. Zou deze omscholing ook niet tot gevolg kunnen hebben dat oudere werklieden in dit bedrijf werkzaam, daardoor eerder zonder werk zullen komen; men krijgt immers hierdoor een schoone gelegenheid om jongere krachten tegen lagere loonen aan het werk te zetten. Spreker kan zich er mede vereenigen, dat degene, die het laatst komt, het eerst weggaat, maar vraagt zich af, hoe hierop controle mogelijk is. De heer Ilcssing moet erkennen, dat indien de voorgestelde wijze van handelen systeem wordt, er bezwaren aan verbon den zullen zijn. Een fabriek, die op een bepaald oogenblik overladen wordt met orders en besluit te trachten het werk te doen met jonge arbeidskrachten, waarvan het loon voor een groot gedeelte door Rijk en Gemeente wordt betaald, kan zoodoende prijsdrukkend werken. Voorshands hoopt en verwacht spreker, dat dit niet de bedoeling van de firma Zaalberg en Zn. is en deze regeling uitsluitend zijn grond vindt in het feit, dat er nu eenmaal in Leiden geen geschoolde textielarbeiders zijn. Het is een treurig verschijnsel, waarop spreker reeds eenige jaren geleden in den Raad de aandacht heeft gevestigd, dat in een tijd, waarin elke stad ten aanzien van haar industrie tracht het beste te doen en met het beste voor den dag te komen, de aloude textielstad Leiden zonder een voldoend aantal geschoolde arbeidskrachten zit. Deze gang van zaken heeft wel bewezen, dat er in Leiden ruimte en gelegenheid moet zijn voor een textieldagschool, te meer omdat de aanstelling van arbeiders in deze fabriek geleidelijk zal plaats hebben. Wanneer de werkloozen zich overdag kunnen bekwamen, kan een regeling als deze veel korter duren, kan men andere loonen betalen en Rijk en Ge meente behoefden niet in dezelfde mate als thans bij te springen. Indien men in Leiden de beschikking had over vakbekwame, jonge textielarbeiders, was een regeling als deze totaal overbodig. De heer Eikerbout zegt nu, dat er ook vakbekwame textielarbeiders van middelbaren leeftijd zijn. Het staat echter ter beoordeeling van de directie, of zij in deze fabriek te werk gesteld kunnen wordenmoeten zij herschoold worden, dan pleit het voor sprekers stelling, dat zoo spoedig mogelijk een textielschool in Leiden moet worden opgericht. Betreft het werklooze arbeiders, dan zijn zij overdag in de gelegenheid het textielonderwijs te volgen en moet men komen tot de oprichting van een dagcursus. In dit verband dringt spreker er bij het College op aan, met alle kracht werkzaam te zijn in deze richting, dat Leiden krijgt, waaraan het blijkens deze voorstellen behoefte heeft, n.l. een goed geoutilleerde textielschool. De heer Wilmer zegt, dat de heer Hessing de vraag waar over het gaat scherp gesteld heeft. Het gaat er n.l. om of in Leiden al dan niet geschoolde of voor dezen arbeid geschikte arbeiders aanwezig zijn. Wanneer er voldoende geschoolde Omscholing van werkloozen. (Wilmer e.a.) arbeiders zijn, dan zijn de bezwaren van den heer Eikerbout ongetwijfeld de volle overweging waarddan zou het mogelijk zijn, dat de nadeelen grooter waren dan de voordeelen, maar wanneer het waar is, dat er onvoldoende geschikte arbeids krachten voor dit werk zijn, dan wegen de aan dit voorstel verbonden voordeelen op en nog meer dan dat tegen de nadeelen. Dan beteekent dit voorstel dat een groot aantal arbeiders, in plaats van werkloos te zijn, voortaan zullen werken, en bovendien ook meer inkomsten (na korter of langer tijd zelfs aanmerkelijk meer inkomsten) zullen hebben dan hun steun bedroeg. Waar er dus niet voldoende geschikte arbeiders zijn, moet dit voorstel de volledige en zelfs hartelijke sympathie hebben van de raadsleden; dan beteekent het de meest doeltreffende wijze van werkverruiming die men kan bedenken. De vraag is alleen: zijn er al dan niet voldoende geschikte arbeiders in Leiden? De heer van Weizen sluit zich ten deele aan bij den heer Eikerbout. Dit voorstel heeft verschillende zijden. Het gevolg van deze proef zal in elk geval zijn, dat een zeker aantal vak bekwame textielarbeiders niet meer in dit bedrijf zullen kunnen terugkeeren, omdat zij de voor dit product vereischte arbeidsgeschiktheid zich moeilijk zullen kunnen verwerven. Op welken weg begeeft men zich nu met deze proef? Is er geen andere onderneming, die straks op soortgelijke wijze een beroep op de gemeenschap zal kunnen doen om te voorzien in de behoefte aan de voor deze onderneming ge schikte arbeidskrachten, terwijl de leiding niet in voldoende mate heeft zorg gedragen, dat in verband met de rationali satie, welke ook in het textielbedrijf heeft plaats gevonden, bijtijds werd voorzien in de opleiding van geschikte arbeids krachten? De Raad dient zich af te vragen, of hij thans geen praecedent schept, waarvan de consequenties niet zijn te overzien. Wordt in dit geval een bepaald bedrijf niet met behulp van gemeenschapsgeld in een gunstiger positie ge plaatst dan andere, soortgelijke bedrijven? Alle andere overwegingen laat spreker op het oogenblik ter zijde; dezen kant van het vraagstuk dient men in het bij zonder in oogenschouw te nemen. Voor het College is de zeer belangrijke taak weggelegd om te trachten bij de verleening van de medewerking, welke van de gemeente wordt gevraagd, te bereiken, dat in de allereerste plaats de lasten, die direct op de gemeente drukken, worden verlicht. Het College heeft het recht om naar rato dezelfde eischen te stellen, die het Rijk voor de verleening van zijn medewerking stelt. Spreker zegt dit in verband met de mededeeling, dat de op te leiden arbeidskrachten zooveel mogelijk moeten worden gerecruteerd uit de werklooze arbeiders, die onder de steunregeling voor valide werkloozen vallen en het College voornemens is pogingen in het werk te stellen om ook door de Gemeentelijke Commissie voor Maat schappelijk Hulpbetoon ondersteunden in de regeling te be trekken. Spreker moet op het oogenblik aannemen, dat in de aller eerste plaats de jongere werkloozen in aanmerking zullen komen en vraagt nu, of op de arbeiders een bepaalde drang zal worden uitgeoefend dan wel in de eerste plaats op vrij willige aanbiedingen zal worden gelet. Onder die jongere werkloozen zijn er talrijken, die reeds op zeer jeugdigen leeftijd in het textielbedrijf hebben gewerkt, die echter door andere oorzaken buiten het bedrijf zijn geraakt, en die mis schien in aanmerking komen voor deze proef. De heer Key zegt, dat het zeer moeilijk is bezwaren in te brengen tegen een voorstel, dat duidelijk werkverruiming ten doel heeft, maar spreker heeft toch wel sterk gevoeld het ook door den heer Eikerbout genoemde bezwaar, dat hierin een zekere bevoordeeling van één bepaalde firma zou zitten. Was het niet mogelijk geweest, de geheele dekenindustrie, dus alle fabrieken in de textielbranche in deze regeling op te nemen? Daardoor zou het bezwaar van bevoordeeling van één bepaald bedrijf toch zijn ondervangen? Wanneer er een tekort is aan de textielarbeiders, dan geldt dat toch voor alle fabrieken en niet speciaal voor deze ééne fabriek! Ook de andere fabrieken zouden dan toch een tekort aan vakarbeiders gevoelen; uit dien hoofde zouden zij toch ook wel geneigd zijn aan een dergelijke regeling deel te nemen. Dat het con- currentiebezwaar zwaar moet wegen, vindt zijn oorzaak in het feit, dat de concurrentie op het oogenblik buitengewoon scherp is. Een ander bezwaar is echter het totaal van de som, die beschikbaar wordt gesteld. Het betreft hier een zeer bijzonder soort arbeid, waarvoor niet alle arbeiders geschikt blijken. Wanneer voor deze opleiding 100 arbeiders worden aange nomen, zal na eenige maanden wel blijken dat een zeker percentage van hen afvalt. Voor hen zullen opnieuw andere

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 11