WOENSDAG 22 FEBBUAEI 1939. 99 Gemeentebegrooting Algemeenc beschouwingen. (Wilbrink e.a.) woningen niet noemen, want men geeft daardoor een zeer onjuist beeld van de beschikbare woningruimte. De lieer Schüller Zij worden bewoond. In tientallen er van zijn later weer bewoners gekomen. De heer Wilbrink Dat is niet juist. Spreker deelt mede, dat hij nog hedenochtend hiernaar heeft geïnformeerd. Bij de woningtelling moet men alle perceelen noteeren, maar spreker heeft al gezegd, dat men een middel zou moeten vinden om den onjuisten indruk, die daardoor wordt gewekt, weg te nemen. Als men aan den wensch van den heer Schüller gevolg zou willen geven, zou men alle perceelen in de stad met een huurprijs beneden 6.moeten onderzoeken. Dit zijn 13.000 woningen. Nu zijn er ook in de betere wijken wel enkele perceelen aan te wijzen, winkels b.v., die voor onbewoonbaarverklaring in aanmerking zouden komen, maar spreker stelt de vraag, of het zoo gewenscht is, de betrokken winkeliers broodeloos te maken door op de deur van hun winkel het bordje: „onbewoonbaar verklaarde woning" aan te brengen. Want dit zet niet alleen een stempel op de woning, maar ook op het bedrijf, dat in het perceel wordt uitge oefend. Er zijn misschien wel enkele gevallen van dien aard te vinden, maar is dit een reden om een onderzoek in te stellen? Deze woningen worden doorgaans bewoond door 1 of 2 per sonen. Moet men echter een straat, waarin zich enkele van deze kleine woningen bevinden, gaan degradeeren door op die perceelen het genoemde bordje te plaatsen? Deze ver antwoordelijkheid zou de Eaad naar sprekers meening niet kunnen dragen en daar de woningen in de sloppen, die voor onbewoonbaarverklaring in aanmerking komen, geregeld daarvoor worden aangewezen, moet men naar sprekers meening voortgaan met een geleidelijke saneering van de slechte wijken. Men zal moeten beginnen met het Levendaal. In dat opzicht verklaart liet College zich volkomen diligent. Op deze wijze willen Burgemeester en Wethouders gaarne zoo doortastend mogelijk optreden om tot een resultaat te komen, ook wat de andere saneeringsplannen betreft. Een uitgave van 4000.a 5.000.om een overzicht over de geheele stad te verkrijgen, zou echter naar hun oordeel geen effect sorteeren. Men kan dit onderzoek niet door werk- loozen laten verrichten. Het zou moeten worden opgedragen aan een technisch ambtenaar, die geheel op de hoogte is van de bepalingen der Woningwet en van de voorschriften der hoogere autoriteiten. Dezen ambtenaar zou men dus 1 of 1^ jaar aan den gewonen dienst moeten onttrekken en men zou hem toch veel beter kunnen gebruiken voor het ontwerpen van plannen tot werkverruiming of werkver schaffing dan voor dezen arbeid, die toch geen practisch resultaat zou opleveren. Op al deze gronden moet spreker den Eaad adviseeren, dit voorstel van den heer Schüller niet aan te nemen. De heer Schüller is verder van oordeel, dat de bezetting van vele woningen in Leiden niet deugt en wil daarnaar een onderzoek instellen en de resultaten daarvan ter kennis van den Eaad laten brengen. Ook dit onderzoek zou belang rijke kosten veroorzaken. Men zou daardoor een inzicht verkrijgen in het aantal woningen, dat onderbezet en het aantal, dat overbezet is en men zou constateeren, dat er ook een aantal woningen met huurprijzen beneden 6.is, die normaal bezet zijn. Als de gemeente nu over de machts middelen zou beschikken om de bezetting normaal te maken, zou er alles voor te zeggen zijn, dit te doen. Nu zij echter ten eenenmale niet over die machtsmiddelen beschikt, moet men toch vragen, of het geen monnikenwerk is, dit rapport te doen samenstellen. Voor zoover het woningen betreft, die de gemeente toebehooren, spreekt het van zelf, dat men de groote woningen aan groote gezinnen toewijst. Dat is de taak van de Woningstichting en deze zal geen woningen, die voor groote gezinnen bestemd zijn, aan kleine gezinnen aanbieden. Het is wel voorgekomen, dat er niet voldoende aanvragen waren voor woningen, die voor groote gezinnen bestemd zijn en wier bewoners daarvoor een zeker subsidie ontvangen. Daaruit volgt echter nog niet, dat er een over schot van deze woningen is, maar dat de betrokkenen in hun oude woning willen blijven en die zelfs niet willen ver ruilen voor een woning met toeslag, waarvan de huurprijs in overeenstemming is met hun inkomen. De gemeente beschikt over geen enkel machtsmiddel om deze bewoners uit hun oude woningen te verdrijven. Ten aanzien van particuliere woningen kan de gemeente natuurlijk in het geheel geen invloed uitoefenen. Zelfs de meeste woningbouw- vereenigingen, die toch de verbetering der volkshuisvesting ten doel hebben, hebben in dit opzicht geen dwingende macht. Het oudste lid heeft voorkeur, zoodat iemand, die 10 jaar lid is en 2 kinderen heeft, een vrijkomende, ruimere Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Wilbrink e.a.) woning krijgt en niet een ander lid, dat 6 kinderen heeft, maar nog slechts 2 jaar lid is. Spreker maakt daarop geen aanmerking, maar het bewijst zonneklaar, dat als een woning- bouwvereeniging haar woningen niet naar eigen goeddunken kan verdeelen, de gemeente in dat opzicht zeker niet rigoureus kan optreden. Overigens neemt de gemiddelde gezinsgrootte steeds af. In 1936 bedroeg zij 4.2, en thans 3.95, zoodat de toestand in dit opzicht geleidelijk verbetert. Zelfs al zou de gezinssterkte iets toenemen, b.v. tot 4-|-, dan zou er bij een gelijkmatige verdeeling der woonruimte nog geen over bezetting zijn. Trouwens, al zou de Eaad de bevoegdheid hebben om een verordening vast te stellen, waarin ruil van woningen zou worden voorgeschreven in geval van over- en onderbezetting, dan zouden zelfs de heer Schüller en de zijnen nog wel aarzelen, van die bevoegdheid gebruik te maken. Wat de resultaten betreft, zou het onderzoek dus stellig nutteloos zijn. Men zou dan weten, wat er aan de volkshuis vesting ontbreekt, maar men zou niet bij machte zijn, er verbetering in te brengen. Op deze gronden adviseert spreker den Eaad dus, ook dit voorstel niet aan te nemen. De heer Eikerbout heeft geen antwoord ontvangen op zijn vraag, of het praeadvies op zijn voorstel om den bouw en exploitatie van de woningen, behoorende tot het saneerings- plan KraaierstraatGeeregracht op te dragen aan de Woning- bouwvereeniging „Eensgezindheid", zal worden uitgebracht vóór of nadat het bouwplan is ingediend. Geschiedt dat vóór het bouwplan is ingediend, dan zal men natuurlijk overleg moeten plegen met de betrokken vereenigingen. De Voorzitter De heer Eikerbout bedoelt, dat, wanneer men eerst een bouwplan heeft en daarna een vereeniging zoekt om het uit te voeren, men het paard achter den wagen spant. Men dient eerst de vereeniging te kiezen en daarna door haar een plan te laten ontwerpen. Anders kan het zijn, dat het plan de vereeniging niet past. De heer Wilbrink zegt, dat natuurlijk de vereeniging zal moeten worden aangewezen vóórdat het bouwplan wordt uitgewerkt. De heer Schüller Maar wie wijst de vereeniging aan? Vroeger dienden Burgemeester en Wethouders een saneerings- plan in en besloot de Eaad daarna, dit te doen uitvoeren door de vereeniging ter bevordering van den arbeiders woningbouw, maar nu zijn er verzoeken ingediend en de heer Eikerbout wil nu weten, of het College dan wel de Eaad zal beslissen, aan wie de uitvoering van het plan zal worden opgedragen, vóórdat een bouwplan gemaakt wordt. De heer Wilbrink antwoordt, dat het schema eerst door Gemeentewerken moet worden onderzocht en daarna door den Inspecteur van de Volkshuisvesting. Daarna komt de saneering aan de orde. De vraag, of Burgemeester en Wet houders een voorstel zullen doen gelijktijdig met de goed keuring van de saneering door den Eaad, kan gevoeglijk buiten bespreking blijven, omdat de plannen in elk geval nog zullen moeten worden ontworpen, als het voorstel in den Gemeenteraad komt, onverschillig wie met de uitvoering wordt belast. De heer Schüller Dan is het plan er al. De heer Wilbrink Neen. Als het saneeringsplan er is, is het bouwplan er nog niet. De heer Eikerbout merkt op, dat Burgemeester en Wet houders hebben medegedeeld, dat het praeadvies zal worden uitgebracht tegelijk met de indiening van het voorstel tot nieuwbouw. De Voorzitter Maar dat is toch niet het bouwplan. Spreker neemt aan, dat de heer Eikerbout nu bevredigd is. De heer Wilbrink deelt ten aanzien van de gronden aan de Heerengracht mede, dat Burgemeester en Wethouders een aanschrijving hebben ontvangen van Gedeputeerde Staten, die een uitvloeisel is van een interpretatie van den Minister van Binnenlandsche Zaken, waardoor moeilijkheden zijn ontstaan bij de vaststelling van het betrokken uitbreidings plan. Burgemeester en Wethouders betreuren dit zeer, omdat zij meenden, dat men tot de bebouwing van het terrein kon overgaan, maar deze omstandigheid heeft nu inderdaad tengevolge, dat het College thans overweegt, of op deze plaats een openbaar gebouw kan worden gesticht. De hier

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 9