98 WOENSDAG 22 Gemeentebegrooting Algemeenc beschouwingen. (Wilbrink e.a.) herstel, dan ontstaat er een catastrophe. Dan kunnen dien tengevolge b.v. voertuigen te water geraken en kan de ge meente voor de daardoor geleden schade aansprakelijk worden gesteld. Men zou kunnen zeggen, dat dit onderhoud reeds eenigen tijd tevoren kan worden gedaan en dan dus nog niet noodzakelijk is, maar dan vermindert men het gewone onder houd voor een volgend jaar. Als men er nu geen bezwaar tegen heeft, dat dit onderhoudswerk door werkloozen geschiedt, maar wel bezwaar maakt tegen den bouw in werkverschaffing van een brug, waarvan het, met het oog op den financieelen toestand der gemeente, nog niet zeker is, of zij wel zal worden gebouwd, dan is dat naar sprekers oordeel een inconsequentie. Dan is het toch beter, de brug in werkverschaffing te laten bouwen en het onderhoudswerk op de gewone wijze uit te voeren. De heer Knibbe heeft getracht, het denkbeeld wat aantrek kelijker te maken. Hij zou een regeling vullen treffen met de besturen van gemeenten, waar steenfabrieken gevestigd zijn om daar de benoodigde steenen voor de walmuren in werk verschaffing te laten bakken. Dit is een lumineus idee! Aan genomen, dat Leiden voor dit doel 100.000 steenen noodig heeft, moet men bedenken, dat daarvoor een bepaalde soort van steenen noodig is, zoodat men minstens 400.000 steenen zou moeten bakken om 100.000 van de soort te verkrijgen, die geschikt is voor walmuren. Een deskundige, die weet, wat dit inhoudt, zal dan ook de schouders ophalen voor het denkbeeld van den heer Knibbe. Het is toch gewenscht, dat men eerst eens onderzoekt, of een dergehjk denkbeeld wel uitvoerbaar is. Men heeft ook betoogd, dab de ophooging van de spoorbaan en het tunnelplan geschikt zouden zijn voor uitvoering in werkverschaffing. Spreker vestigt er de aandacht op, dat de Nederlandsche Spoorwegen bij deze werken een woordje hebben mee te spreken en de wijze van uitvoering daarvan in zooverre in eigen hand houden, dat zij daarvoor haar voor waarden stellen. Als echter ooit een werk ongeschikt was voor uitvoering bij wijze van werkverschaffing, is het dit. Het is wel een zeer aanzienlijke werkverruiming, maar voor werk verschaffing zal men zeker naar andere objecten moeten omzien. De heer Snel bepleitte bij grondaankoopen door de gemeente het stellen van de voorwaarde, dat voor de daarop te bouwen panden Leidsche arbeiders moeten worden aangesteld. Bij informatie te Utrecht is gebleken, dat die gemeente niet alle bouwgronden in de omgeving in eigendom heeft, die op het uitbreidingsplan voorkomen. Wel neemt deze gemeente echter in dit opzicht een overheerschende positie in en dit maakt een groot verschil met Leiden, waar veel meer bouw grond in handen van particulieren is. De heer Schüller zegt dank voor deze erkenning. De heer Wilbrink: Er bestaat nooit bezwaar tegen, de waarheid te erkennen. De heer Schüller: Maar als men dit zegt, wordt dat gezochte critiek genoemd De heer Wilbrink merkt op, dat zij, die pleiten voor geeste lijke herbewapening, samenwerking van alle partijen en parle mentaire aristocratie, zeker in de eerste plaats de waarheid moeten kunnen aanhooren. Spreker herinnert echter aan de opmerkingen, door andere leden gemaakt over den verkoop van gemeentegronden. Deze zou ongetwijfeld veel moeilijker worden, als men daarbij de genoemde voorwaarde zou stellen. Wel zou men misschien kunnen informeeren, of bij de be trokkenen tegen het te werk stellen van Leidsche arbeiders geen bezwaar bestaat. Bij onderhandelingen zou men dan ook deze voorwaarde ter sprake kunnen brengen. Een dwin gend algemeen voorschrift van dezen aard zou spreker echter stellig moeten ontraden. De heer van Weizen heeft, als zoovele anderen, opgemerkt, dat op de Beitzstraat en de Julianastraat een behoorlijke bestrating ontbreekt en de hoop uitgesproken, dat hij deze opmerking nu voor het laatst zou behoeven te maken. Als het van spreker afhangt en, naar hij meent te mogen zeggen, van bet College zal het inderdaad nu de laatste keer zijn. Hij is met den heer van Weizen van oordeel, dat aan dezen wantoestand zoo spoedig mogelijk een einde moet worden gemaakt en dat naar middelen moet worden gezocht om den bewoners een behoorlijke bestrating en toegang tot hun huizen te verschaffen. Op de vraag van den heer van der Heijden antwoordt spreker, dat er een strenge instructie bestaat, die inhoudt, dat gaten, die ontstaan door verplaatsing van naamborden, onmiddellijk moeten worden gedicht. De heer van der Heijden FEBBUABI 1939. Gemeenteheg rooting Algemeene beschouwingen. (Wilbrink e.a.) heeft nu de plaats genoemd, waarop zijn klacht betrekking heeft en de betrokken dienst heeft opdracht gekregen, er op toe te zien, dat de gaten terstond gedicht worden. Spreker komt thans tot de voorstellen van den heer Schüller, die een betoog hield over de tekortkomingen van het College. Het College stelt voor, de voorstellen Nos. 9 en 11 in zijn handen te stellen om praeadvies. Wat voorstel 11 betreft, de gegevens wijzen er op, dat de mogelijkheid bestaat om tot den bouw van arbeiders woningen over te gaan, maar de zaak is nog niet voldoende bestudeerd om een positieve toezegging te doen. Eventueel zou het plan van „Ons Belang" tot den bouw van 43 woningen hoogstwaarschijnlijk het eerst aan de orde komen. Voorstel 9 meent het College om praeadvies te kunnen nemen, omdat er plannen bestaan tot het opruimen van krotwoningen, waaraan echter een onderzoek zal moeten voorafgaan om na te gaan, of de bewoners, die deze woningen zouden moeten verlaten, voldoende goedkoope woningen zullen kunnen vinden. Men kan niet volstaan met te con- stateeren, dat er in het algemeen nog woningen genoeg zijn. Burgemeester en Wethouders zullen moeten onderzoeken, of er voldoende woningen beschikbaar zijn tot huurprijzen, die de tegenwoordige bewoners der krotwoningen kunnen betalen. Namens het College en ook op grond van zijn eigen meening moet spreker de voorstellen Nos. 10 en 12 van ganscher harte bestrijden. De heer Schüller heeft beweerd, dat er zeker nog 900 krotwoningen in de stad zouden worden gevonden, als men een nauwkeurig onderzoek daarnaar zou instellen. Van zijn standpunt kan de heer Schüller gelijk hebben, maar van het standpunt van het College en ook van dat der ver antwoordelijke personen heeft hij geen gelijk. De heer Schüller zou bij het onderzoek een zoo ruimen maatstaf aanleggen, dat hij ongetwijfeld tot het aantal van 900 zou komen. De heer Schüller Dat kan niet, want ik heb rekening te houden met de Woningwet. De heer Wilbrink De heer Schüller is tot zulke prestaties in staat, dat hij ook het onmogelijke mogelijk zou maken! Dit klemt te meer, omdat de interpretatie van de bepalingen der Woningwet zeer uiteenloopt. En daar de heer Schüller heeft verklaard, dat hij tot zijn laatsten ademtocht zal blijven strijden voor de opruiming van krotten en kleine woningen, zou hij wel een zeer ruime interpretatie kiezen. De heer Schüller Maar Den Haag neemt de beslissing, niet ik. De heer Wilbrink Dat is het nu juist! Er zijn nu drie saneeringsplannen, n.l. dat van 126 woningen aan het Leven daal, waarvan 51 onbewoonbaar kunnen worden verklaard, dat van de Weverstraat, waar, naar spreker meent, 31 woningen voor onbewoonbaarverklaring in aanmerking komen en een 25-tal in het z.g. Klooster. Dit laatste is eigenlijk grootendeels al gesaneerd, omdat de panden voor het over- groote deel als pakhuisjes worden gebruikt. In de drie slechtste blokken van de stad komen dus slechts ruim 100 woningen in aanmerking voor onbewoonbaarverklaring. Ten aanzien van het plan-Levendaal heeft het echter bezwaarschriften bij Gedeputeerde Staten geregend, hetgeen vermoedelijk tengevolge zal hebben, dat er wel eenige perceelen zullen afvallen. Naar sprekers meening spreekt het dus van zelf, dat men niet tot een totaal van 900 zou komen. Op den duur zal de heer Schüller natuurlijk gelijk krijgen, d.w.z. over een jaar of tien. Er bestaat immers een neiging om de aan woningen te stellen eischen te verhoogen. Dat er nu reeds 900 woningen onbewoonbaar zouden kunnen worden ver klaard, moet spreker op grond van de door hem genoemde cijfers betwisten. In 1937 is een onderzoek ingesteld in stegen en sloppen. Dientengevolge werden 32 woningen voor onbewoonbaarverklaring voorgedragen, waarvan ten slotte 27 onbewoonbaar werden verklaard. De heer Schüller beroept zich er wel op, dat in het verslag reeds 400 slechte woningen worden genoemd, maar daarvan komen slechts een 30-tal in aanmerking voor verbetering op grond van de circulaire van den Minister van Binnenlandsche Zaken, dus met Bijkssubsidie. Worden deze woningen gemoderniseerd, dan zullen zij inderdaad zeer geschikt voor bewoning zijn, maar de Baad zou zich vergissen, als hij zou meenen, dat hier 400 leegstaande woningen voor verhuring beschikbaar zijn; dit zijn vrijwel alle afgekeurde perceelen, die inmiddels tot pakhuis ingericht of dichtgetimmerd zijn. Voor bewoning komen zij dus niet in aanmerking en in de woningtelling zijn zij dan ook niet opgenomen. Eigenlijk moest men deze

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 8