WOENSDAG 22 FEBEUAEI 1939. 95 Gemeentebegrooling Algcmeene beschouwingen. (Verweij e.a.) De heer VerweijMaar hier betref t het een zeer belangrijk punt. De Voorzitter: Belastingverhooging is toch geen principieele kwestie. De heer Verweij De heer de Beede heeft zich gestooten aan de volgende passage in het antwoord van Burgemeester en Wethouders: „Het zal het lid, dat blijkbaar slechts heil ziet in het laten „betalen van hooge belastingen door de ingezetenen, na „kennisneming van het bovenstaande wel duidelijk zijn, „dat wij hem op dien weg niet kunnen volgen." Met de opvatting, dat deze uitlating over de schreef der parlementaire welvoegelijkheid zou gaan, is spreker het niet eens. Burgemeester en Wethouders hadden zich te verweren tegen den herhaalden aandrang van den heer de Eeede om de belastingen op te voeren en overigens is deze aanhaling volkomen in overeenstemming met de waarheid. Daar zit niets onwaardigs in. Meer aanleiding bestaat er voor Burge meester en Wethouders om zich te beklagen over de be wering van den heer de Eeede, dat de behandeling van deze begrooting kan worden gelijkgesteld met „fascisme", te meer omdat hij zelf toegeeft, dat spreker er in de vorige vergadering in geslaagd is, den Eaad te overtuigen van de deugdeüjkheid der motieven, die tot de late behandeling der begrooting hebben geleid. Dan mag hij niet zeggen, dat hier van fascisme moet worden gesproken. Dat is geen typeering van de houding van Burgemeester en Wethouders, noch van het fascisme, dat er in den regel geen begrootingsbehandeling op na houdt. Spreker mag toch niet aannemen, dat de heer de Eeede de spreuk „Quod licet Jovi, non licet bovi" huldigt. De heer de Eeede meent het zoo kwaad niet, maar spreker heeft toch een andere opvatting van het fascisme en de heer de Eeede evenzeer. Drie sprekers vroegen, hoe het College denkt over de toe komstige financieele positie der begrootingen, n.l. de heeren Würtz, Lombert en de Eeede. Naar sprekers meening kan op deze vraag geen positief antwoord worden gegeven. Leiden kan nu eenmaal weinig invloed uitoefenen op de finan cieele verhouding tusschen Eijk en gemeenten. Verder heeft de Eegeering uitgebreide plannen tot wijziging van het be lastingstelsel, die invloed zullen hebben op het gemeentelijk belastinggebied. Bovendien weten Burgemeester en Wet houders niet, welke eischen Maatschappelijk Hulpbetoon in de toekomst aan de gemeentekas zal stellen en ten slotte is de internationale toestand onzeker, maar zeer zorgwekkend. Onder deze omstandigheden te gaan spreken over toe komstverwachtingen ten aanzien van de ontwikkeling der gemeentefinanciën lijkt spreker ongewenscht en zelfs gevaar lijk. De omstandigheden, die van invloed kunnen zijn, heeft men niet in de hand. Wel kan spreker tot den heer de Eeede zeggen, dat, behalve de eischen, die de Stadhuisbouw en, naar te hopen is, het overwegvraagstuk en verschillende andere werken aan den kapitaaldienst zullen stellen, een bedrag van 772.121.moet worden genoemd, dat jaarlijks op de bestaande schuld moet worden afgelost. De heer Wilmer vroeg, wat spreker bedoelde met zijn uitlating naar aanleiding van de bewering in een der plaatse lijke bladen, dat het zitting nemen der sociaal-democraten in het College op een débacle zou uitloopen. De heer Wilmer merkte op, dat dit in den Eaad nooit is beweerd. Inderdaad, maar spreker doelde destijds op een gerucht, dat in 1935, kort na de Wethoudersverkiezing, bij een bepaalde groep is ontstaan en daar leidde tot een paleisrevolutie. In den Eaad is dit verwijt inderdaad niet gedaan. De heer Wilmer dacht, dat de heer Verweij doelde op den heer Albarda. De heer Verweij Dat knipsel is al zoo vergeeld, dat het niet meer leesbaar is! De heer Beekenkamp heeft opnieuw den wensch te kennen gegeven, dat de begrooting wat vroeger zal worden ingediend. Spreker heeft al eenige malen verklaard, dat hij van het heilige voornemen vervuld is, alles in het werk te stellen om dit bij de eerst volgende begrooting als dit dan nog tot zijn taak zal behooren te bereiken. Een toezegging kan hij echter ook te dien aanzien niet doen, omdat hij de omstandigheden niet kent, die dan zullen heerschen. Het geheele College streeft er echter ernstig naar, de begrooting zoo vroeg mogelijk in te dienen. Inderdaad heeft thans ook ziekte in het College tot de late behandeling bijgedragen. De heer van Weizen, die voor progressie in de gemeentelijke belastingen pleitte, heeft feitelijk zichzelf beantwoord door te zeggen, dat de gemeente daartoe in de praktijk niet meer in staat is. Daarom was het ook niet juist, dat de heer de Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Verweij e.a.) Eeede spreker toevoegde, dat hij destijds progressie heeft voorgesteld, maar thans niet. De heer de Reede Dat was alleen een vriendelijke her innering! De heer Verweij Men betoogt, dat de omstandigheden, waaronder bepaalde voorstellen worden gedaan, ook een rol spelen. De heer de Reede Ja, oppositie! De heer Verweij antwoordt op deze interruptie, dat er in dit geval geen sprake was van een oppositie-standpunt. Destijds was de gemeente nog zelfstandig op haar gebied, thans is zij tot een beperkt gebied teruggedrongen. De heer Key verklaarde, voorstander te zijn van een drastische verlaging van de tarieven der Lichtfabrieken. Spreker is het daarmede eens, maar moet er aan toevoegen, dat dit denkbeeld onuitvoerbaar is. De heer Bergers heeft een pleidooi gehouden voor een verlaging van de tarieven van het Openbaar Slachthuis en is daarbij uitgegaan van veronderstellingen, welke, als zij zouden uitkomen, de bedrijfsuitkomsten van het Slachthuis gunstig zouden kunnen beïnvloeden. Spreker zal hierop niet uitvoerig ingaan. De heer Bergers is lid van de Commissie voor het Openbaar Slachthuis; laat hij zijn denkbeeld daar nog eens ter sprake brengen. De heer Bergers Dat is ook mijn bedoeling. De beer Verweij herinnert er aan, dat de heer de Eeede vroeg, hoeveel reserves er nog zijn. Feitelijk zijn er niet veel reserves meer, behalve de mogelijkheid tot belasting verhooging, maar die heeft men nog niet in den zak. Spreker is den heer Lombert een antwoord schuldig op diens opmerking omtrent de werkwijze van de Commissie voor de Financiën. Het spijt spreker, dat de heer Lombert deze opmerking heeft gemaakt. Als men op de werkwijze eener commissie iets heeft aan te merken, is het de goede gewoonte, eerst te trachten, de zaak in de Commissie zelf tot oplossing te brengen. De heer Lombert merkt op, dat hij daartoe geen gelegen heid heeft, aangezien de Commissie niet vergadert. De heer Verweij stelt hiertegenover, dat, als men een vergadering der Commissie uitschrijft, zij niet kan doorgaan wegens gebrek aan belangstelling. Spreker laat de schuld vraag buiten beschouwing, maar betoogt, dat de heer Lombert iets dergelijks niet moet zeggen tot spreker, die blijk heeft gegeven, er voorstander van te zijn, dat de Commissies zooveel mogelijk vergaderen. De heer Lombert is het daarmede volkomen eens, maar verklaart, dat er andere invloeden in het spel zijn. De heer Verweij Als er geheime invloeden zijn, is het de plicht van den heer Lombert spreker daarvan op de hoogte te brengen. Als de beer Lombert te weinig tijd krijgt om de stukken te bestudeeren, is spreker bereid, er voor te zorgen, dat hij daarvoor meer tijd krijgt. Had de heer Lombert hem dit eerder gezegd, dan zou hij ook de door hem genoemde stukken langer in zijn bezit hebben gehad. De heer Hessing wenscht iets naders te vernemen omtrent den bezuinigingspost van 10.000.In de Memorie van Antwoord zijn reeds drie bezuinigingsmaatregelen genoemd. Spreker kan daaraan toevoegen, dat men tracht, door bij het beheer van het gesticht „Endegeest" zooveel mogelijk efficiency te betrachten, de exploitatie-uitkomsten gunstig te beïnvloeden. Als dit gelukt, is het mogelijk, dat de post „uitkeering uit de bedrijven aan de gemeente", die nu op nihil moest worden gesteld, alsnog eenige duizenden guldens zal opleveren. Het bedrag van 10.000.kan dus wel als safe worden aangenomen. Spreker komt tot het einde van zijn beantwoording. Hij heeft getracht, een beeld te geven van de omstandig heden, waaronder het gemeentebestuur in dezen tijd zijn taak moet verrichten, te midden van den nationalen en internationalen toestand. Samenvattend, komt hij tot de conclusie, dat een blijvende verbetering in de bestaande verhoudingen slechts kan worden verkregen, indien er in grijpende veranderingen ten goede optreden in den inter nationalen toestand en dat die veranderingen naar zijn meening moeten komen, wijl het gaat om „te zijn of niet te zijn".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 5