94
WOENSDAG 22
FEBRUARI 1939
Gemeentebegrootiny Algemeenc beschouwingen.
(Verweij.)
tende begrooting in te dienen als een belang van hooger orde
dan bepaalde vooropgestelde leerstellingen op belasting
gebied, die dateeren uit een vervlogen tijdperk, toen men nog
niet van een economische crisis kon spreken en veel beter
dan thans maatregelen in den door de heer de Reede ge-
wenschte richting had kunnen nemen. Dat beteekent, dat
men, voor zoover men daarop invloed kan oefenen, de be
drijfswinsten, die met de gemeentefinanciën zijn samenge
groeid en er thans onverbrekelijk mee zijn verbonden, heeft
veilig te stellen. En als dan de Directie van de Lichtfabrieken,
zooals bij de laatste begrooting is geschied, het College bericht,
dat de winst tengevolge van stijging der kolenprijzen 60.000.-
lager moet worden geraamd, is het dan zoo onverklaarbaar,
dat het College besluit, dat bedrag te verhalen op de tarieven,
waarin alle verbruikers bijdragen in plaats van op de Leidsche
ingezetenen door de directe belastingen maar te verhoogen?
Waarom moeten de Leidsche ingezetenen bloeden ten bate
van die der buitengemeenten en waarom zou Leiden met zijn
producten goedkooper moeten zijn dan andere gemeenten,
als de gemeentekas dat niet langer verdraagt? Spreker wil
hiermede doen uitkomen, hoe moeilijk het is voor een verant
woordelijk gemeentebestuurder, op de denkbeelden van den
heer de Reede in te gaan. Niettemin had het tot zijn taak be
hoord, voorstellen in zijn geest in te dienen. Als men den moed
heeft, zijn naam te verbinden aan voorstellen tot verlaging
van belastingen, gelijk in 1928 is gebeurd of aan voorstellen
tot tariefsverlaging, zooals in 1935 het geval was, dan moet
men er evenmin tegen opzien, voorstellen te doen van tegen
gestelden aard. In dat opzicht hebben Burgemeester en Wet
houders zich niets te verwijten. Spreker heeft namens het
College tot driemaal toe medegewerkt tot maatregelen, die
een blijvende verhooging van inkomsten tengevolge hadden.
Daarvoor is men de fractie der S.D.A.P. dank verschuldigd,
omdat zij in het waarachtig belang der gemeente tot deze
maatregelen heeft medegewerkt. Helaas kan dit niet gezegd
worden van de overige groote fracties, als geheel beschouwd.
In het bijzonder geldt deze klacht de anti-revolutionnaire
fractie. Spreker zal over de houding dezer heeren niet te zeer
in bijzonderheden treden, maar moet toch zeggen, dat zij
niets hebben nagelaten om te trachten, de maatregelen, die
saneering van de middelen beoogden, ongedaan te maken,
teneinde Burgemeester en Wethouders te kunnen verwijten,
een soort van bankroetierspolitiek te hebben gevoerd en later
te kunnen zeggen, dat Leiden het blijkbaar niet zonder anti-
revolutionnaire gemeentebestuurders kan stellen. Gelukkig
behoeft men in Nederland niet per se anti-revolutionnair te
zijn om te kunnen regeeren. Ware dat wel het geval, dan zou
het met het lot der meest hulpbehoevenden droevig zijn ge
steld, althans als spreker de anti-revolutionnaire beginselen
mag toetsen aan het optreden der anti-revolutionnairen te
Leiden. Hij voert daarvoor de volgende bewijzen aan:
a. het stelselmatig verzet tegen de voorstellen van Burge
meester en Wethouders tot verhooging der inkomsten op het
motief, dat de uitgaven van Maatschappelijk Hulpbetoon
te veel stijgen, hoewel men beter kan weten, als men zich van
de oorzaken dier stijging op de hoogte stelt;
b. het hardnekkig verzet tegen de distributie van doorge
draaide groenten aan de werkloozen op het motief, dat z.g.
middenstandsbelangen zouden worden geschaad. Liever het
kostelijke voedsel naar den mesthoop, dan het den werkloozen
ten goede te laten komen. In andere gemeenten is men ver
standiger geweest.
c. het soortgelijk verzet, tot in Den Haag toe, tegen de
schoenreparatie voor de werkloozen, met alle noodlottige
gevolgen van dien. In andere gemeenten hoort men daarvan
niet;
d. het verzet tegen den post Schoolkindervoeding en
-kleeding en alles wat daaraan vastzit.
In verband hiermede zal spreker het standpunt van de
minderheid van het College uiteenzetten met betrekking tot
het ingediende praeadvies inzake schoolkindervoeding.
Over dezen belangrijken post zijn ook in het Sectieverslag
belangrijke opmerkingen gemaakt. Met name is aangedrongen
op maatregelen, die tot bezuiniging kunnen leiden, n.l. het
weer verstrekken van klompen in plaats van schoenen en het
geheel of gedeeltehjk staken van de verstrekking tijdens de
vacanties. Daardoor zou een bezuiniging van 8.500.
(ƒ3.000.plus ƒ5.500.worden verkregen. Daar blijkens
den geleidebrief de noodzakelijkheid van de handhaving
dezer verstrekking nog niet voor ieder boven eiken twijfel is
verheven, acht spreker zich verplicht, zijn meening over
deze belangrijke kwestie nader uiteen te zetten.
Ook spreker vervult de voortdurende stijging van dezen
post met groote zorg. Zij geeft een schril beeld van
den ongunstigen economischen toestand, waarin een steeds
groeiend deel der arbeidersbevolking is komen te verkeeren. Om
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Verweij e.a.)
dit aan te toonen, moet men aandacht schenken aan de
normen, waaraan moet worden voldaan, wil men voor de ver
strekking van voeding en kleeding aan zijn kinderen in aan
merking komen. Mevrouw Braggaar heeft deze normen ge
noemd, zoodat spreker dat niet behoeft te doen. Naar zijn
meening kan men niet zeggen, dat zij te hoog zijn. Als hij het
wel heeft, wordt dit trouwens ook niet beweerd. Men betoogt,
dat de voeding moet worden gegeven om het onderwijs te
dienen. Mens sana in corpore sano. Formeel is dit wellicht
juist, maar materieel en maatschappelijk is het zoo, dat
kinderen, die gedurende den schooltijd behoefte aan voeding
hebben, die behoefte ook tijdens de vacanties gevoelen. In
verschillende gevallen schijnt dat niet zoo te zijn, aangezien
het aantal deelnemende kinderen in de vacanties daalt.
Dan mag men echter veilig concludeeren, dat de voeding
voor de overigen wel noodig is en dat zij, die ook in de vacanties
aan de voeding deelnemen, de groep vormen, die de voeding
het meest noodig heeft. Welk een leed zal men veroorzaken,
als men dezen maatregel afschaft. Intusschen is spreker
geenszins ongevoelig voor suggesties, die tot bezuiniging
kunnen leiden en hij zou er zelf een willen noemen. Een van
de oorzaken, .waardoor de verstrekking in de vacanties zoo
duur is, ligt in het feit, dat men dan betaald personeel moet
aanstellen. Nu het instituut der oudercommissies met Ouder
raad moet worden gereorganiseerd, zou men een beroep
kunnen doen op de oudercommissies om die taak vrijwillig
en pro Deo over te nemen.
Wat de verstrekking van schoenen aangaat, deze zaak
zal nog nader worden bekeken, aangezien de praktijk thans
nog te kort is. Met een verwijzing naar het platteland en naar
vroegere toestanden betoogt men, dat er in het dragen van
klompen niets vernederends steekt en dat dit dus in Leiden
ook wel kan. Feit is echter, dat de opvattingen zich hebben
gewijzigd en dat men hier niet op het platteland leeft. Daar
mede heeft men rekening te honden. Spreker betreurt het
dan ook, dat Burgemeester en Wethouders niet verder kunnen
gaan, d.w.z. dat zij in de gevallen, waarin naar gebleken
is, de schoenenverstrekking tot meer schoolverzuim heeft
geleid, de reparatie der schoenen niet voor rekening der
gemeente kunnen nemen. Mocht dit schoolverzuim echter te
wijten zijn aan slordigheid of gemis aan verantwoordelijk
heidsgevoel bij enkele ouders, dan zal daarvoor een aparte
maatstaf moeten worden aangelegd; daarmede zal de ver-
eeniging wel rekening weten te houden.
Spreker kan zich dus niet vereenigen met de afschaffing
van de voeding tijdens de vacanties en evenmin met het
verstrekken van klompen in plaats van schoenen.
De omstandigheid, dat het voorstel tot belastingverhooging
los van de begrooting is behandeld, heeft den heer Beeken
kamp doen opmerken, dat het nu geen zin meer heeft, fin an -
cieele beschouwingen te houden, omdat dit een praten achter
af wordt. Spreker is het met deze zienswijze absoluut niet
eens, omdat zij uitgaat van de misvatting, als zou door
rigoureuse bezuiniging de belastingverhooging voorkomen
kunnen worden. Hij herhaalt, dat het een illusie is, dit te
meenen. Ware dat niet het geval, dan zou het toch de plicht
der opponenten zijn, door het aangeven van positieve denk
beelden (eventueel door het indienen van voorstellen) van een
tegengestelde opvatting te doen blijken. Nu men dit heeft
nagelaten, kan het College zich gesterkt voelen in de over
tuiging, dat de door Burgemeester en Wethouders voorge
stelde methode de meeste aanbeveling verdient. Maar boven
dien: gesteld, dat het mogelijk is, belangrijke bezuinigingen
aan te brengen, dan zou het in elk geval aan te bevelen zijn,
deze ernstig in overweging te geven, omdat ook afgezien van
de belastingverhooging de positie der gemeentebegrooting
wel zoodanig genoemd kan worden, dat voor invoering vat
bare bezuinigingen aantrekkelijk zijn. Daartoe kan bezwaar
lijk de afschaffing van het openbaar bewaarschoolonderwijs
worden gerekend, die het gevolg zou zijn van de toepassing
van het z.g. Utrechtsche stelsel. Er bestaan hier, behalve
voorstanders van het bijzonder, ook voorstanders van het
openbaar onderwijs, wier verlangens het Gemeentebestuur
gelijkelijk heeft te eerbiedigen. Waar zou het heengaan met
het beginsel van de vrijheid van onderwijs, als men op de
ideeën van den heer Beekenkamp in dit opzicht zou ingaan?
Spreker wijst verder op de onoverbrugbare klove, die er
terzake van de belastingpolitiek bestaat tusschen de opvat
tingen van de heeren Beekenkamp en de Reede. De een
fulmineert tot het uiterste tegen alle verhooging der belas
ting, de ander is van oordeel, dat de verhooging niet ver
genoeg gaat. Een merkwaardige tegenstelling tusschen leden,
die in politiek opzicht zoo nauw verwant zijn.
De heer van Stralen: Het gebeurt wel meer, dat twee
broeders het niet eens zijn.