WOENSDAG 22 FEBRUARI 1939.
91
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van
20 Februari 1939 op Woensdag 22 Februari 1939.
des namiddags te twee uur.
Thans is afwezig de beer Splinter.
Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over
de begrooting.
De heer Tepe heeft in zijn rede van gisteren een vraag
van den heer Würtz onbeantwoord gelaten.
De vraag in kwestie vertoont veel overeenkomst met die,
welke de heer Tobé tot spreker heeft gericht, maar ligt op
een ander gebied. De heer Würtz verzocht n.l., aan
gemeente-ambtenaren geen toestemming meer te ver-
leenen tot het bekleeden van gesalarieerde nevenbetrek
kingen en de bestaande vergunningen daartoe in te trekken.
Burgemeester en Wethouders kunnen niet verklaren, dat zij
aan dit verzoek te allen tijde zullen voldoen. Zooals spreker
gisteren reeds verklaarde, heeft het College alle verzoeken
van dezen aard nauwkeurig onderzocht en de toestemming
slechts om zeer bijzondere redenen verleend. Deze redenen
kunnen van verschillenden aard zijn. Zij kunnen ontleend
zijn aan de functie van den ambtenaar. Zoo wordt b.v. den
Directeur van het Slachthuis en den keurings-veearts, tevens
adjunct-directeur van het Slachthuis, vergunning verleend
op te treden als plaatsvervangend inspecteur van den vee-
artsenijkundigen dienst. Er zijn meer gevallen van dien aard.
Hoofdzaak is, dat men inziet, dat het vervullen van een
nevenbetrekking in dergelijke gevallen noodig kan zijn. Ook
wordt onderzocht, of de nevenbetrekking, menschelijker-
wijze gesproken, ook kan worden bekleed door anderen, b.v.
door werkloozen of door menschen, die geen vaste betrekking
hebben, m.a.w. of de vervulling daarvan door een gemeente
ambtenaar nadeelige gevolgen kan hebben voor de werk
zoekenden op de arbeidsmarkt. Nog niet lang geleden ver
zocht een ambtenaar, des avonds administratief werk te
mogen doen, nog wel bij een familielid. Het College heeft
dit geweigerd, omdat dit werk evengoed kan worden gedaan
door handels- of kantoorbedienden, die thans werkloos zijn.
Het komt ook wel voor, dat kleine betrekkingen samen
hangen met een andere functie. Zoo is aan het penning
meesterschap van een vereeniging wel eens een kleine ver
goeding verbonden. Het bekleeden van een dergelijke be
trekking wordt wel eens toegestaan, omdat de betrokkene
anders ook zijn functie (het penningmeesterschap b.v.) zou
moeten prijsgeven. Dit is ook geen concurrentie van eenige
beteekenis voor de werkloozen. In het algemeen geeft spreker
de verzekering, dat de ambtenaren der gemeente, die goed
gesalarieerd zijn, anderen niet het brood uit den mond nemen.
Het gaat echter niet aan te zeggen, dat nooit toestemming
zal worden gegeven tot het vervullen van nevenbetrekkingen.
Dat blijkt uit de door spreker genoemde voorbeelden.
De heer Verweij is zeer erkentelijk voor de hulde, die
Burgemeester en Wethouders is gebracht, maar constateert,
dat er ook wel zooveel critiek is geuit, dat het noodzakelijk
is, op verschillende kwesties wat dieper in gaan dan bij
de schriftehjke voorbereiding van het debat mogelijk was.
De critiek is naar sprekers meening van tweeërlei aard, n.l.
1. op maatregelen, door het College in deze begrooting
voorgesteld en die dus rechtstreeks verband houdt met
de begrooting;
2. critiek op het beleid van het College gedurende de
bijna afgeloopen vierjarige periode, waarin voor het
eerst twee vertegenwoordigers der S.D.A.P. deel van het
College hebben uitgemaakt.
Men heeft gepoogd de balans op te maken van de resul
taten, waartoe de arbeid van dit College heeft geleid en heeft
daaruit conclusies getrokken. Zoo heeft de heer Wilmer het
College dank gebracht voor zijn groote activiteit bij de werk
verruiming, maar de meening uitgesproken, dat er niets
meer is gedaan dan vroeger. De heer Beekenkamp meent,
dat er geen welvaartspolitiek is gevoerd en vraagt, wat er
van het werkverruimingsplan van 1934, door de S.D.A.P.
gepropageerd, in de praktijk is terechtgekomen, een opmerking,
waarbij verschillende leden zich hebben aangesloten. De
heer de Reede drukte het uit door te zeggen, dat in het
beleid van den Wethouder van Financiën de socialistische
lijn ontbrak. Volgens hem zou spreker de lijn van zijn voor
ganger hebben gevolgd. Zelfs verwijt de heer de Reede
spreker brutaliteit, omdat hij zich er op heeft beroepen,
dat hij heeft medegewerkt tot de invoering der omzetbelasting
en tot de verhooging van de tarieven der Lichtfabrieken.
Bij de beantwoording dezer opmerkingen zal spreker af
en toe een principieel geluid moeten doen hooren, teneinde
zooveel mogelijk te worden begrepen, met name door hen,
die van het socialistisch beginsel een onjuiste voorstelling
hebben.
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Verweij.)
Het is niet voor tegenspraak vatbaar, dat de begrootingen
van het Rijk en van de gemeenten de laatste 10 jaren gebukt
gaan onder een steeds stijgenden last, dien de werkloosheid
in allerlei vormen heeft veroorzaakt. En daar deze laatste
op haar beurt een gevolg is van de internationale economische
crisis, die in 1929 is ingetreden, kan men zich afvragen, of
men met recht en rede ooit weer op betere tijden mag hopen,
teneinde van het antwoord op deze vraag te laten afhangen,
welke politiek men in dezen crisistijd heeft te volgen. Men kan
de vraag ook anders formuleeren, n.l. of wij in hoofdzaak
een conjunctuurcrisis of een structuurcrisis beleven, dan wel
een crisis, waarin beide factoren een rol vervullen. Deze
vraag is daarom van zoo groot belang, omdat het van haar
beantwoording afhangt, of men in de toekomst weer zal
kunnen spreken van een maatschappij, waarin ieder, die
van goeden wille is, door arbeid in het onderhoud van zich
en de zijnen zal kunnen voorzien.
Het verleden leert, dat de maatschappelijke ontwikkeling
steeds opgaande en neergaande tendenties heeft vertoond.
Op grond daarvan zou men mogen verwachten, dat na de
tegenwoordige, donkere tijden weer gunstiger tijden zullen
aanbreken. Met een beroep op het verleden zou men dus
van een conjunctuurcrisis kunnen spreken. De tegenwoordige
toestanden echter schijnen allerminst aanleiding te geven
tot deze verwachting. Beziet men deze, dan is men veeleer
geneigd, van structureele veranderingen in het internationaal
economisch leven te gewagen. De rationalisatie in de be
drijven is tot een maximum opgedreven. De groote staten
trekken zich economisch hoe langer hoe meer binnen hun
grenzen terug en streven naar autarkie. Door de omstandig
heden gedwongen, volgen de kleine staten hun op dien weg.
Yoegt men hieraan nog toe de toenemende industrialisatie
van landen als Rusland en Japan, die vroeger groote afzet
gebieden voor de West-Europeesche industrieproducten
waren, dan is er reden te over om te wanhopen, zelfs aan de
mogelijkheid van een blijvende economische opleving. Op
grond van deze feiten zou men moeten concludeeren tot een
ongekend hevige structuurcrisis, waaruit het menschdom
nimmer verlost zal worden.
En toch is het woord van Potgieter: „In het verleden
ligt het heden, in het nu wat worden zal" naar sprekers
meening nog altijd juist. Toegepast op de maatschappij,
zou men kunnen zeggen: In het verleden liggen de oorzaken
van de crisis van heden en nu zijn wij bezig te arbeiden aan
hetgeen komen zal.
Spreker meent een nadere verklaring schuldig te zijn van
hetgeen hij hiermede bedoelt.
Algemeen geeft men toe, dat het ontstaan van de crisis
moet worden geweten aan politieke en economische fouten.
De belangrijkste zijn de onbeheerschte productie, het ver
dwijnen van het vertrouwen tusschen de staten en de groei
van het nationalisme met zijn uitingsvormen als protec
tionisme en autarkie.
Zonder op deze vraagstukken dieper in te gaan, omdat
zij in een te verwijderd verband staan tot de Leidsche be
grooting, constateert spreker, dat de gemeente met de
gevolgen daarvan wel degelijk te maken heeft. Het merk
waardige is nu, dat men weliswaar steeds meer tot de over
tuiging komt, dat verbetering slechts is te verkrijgen door
herstel der begane fouten, maar dat politieke factoren de
regeeringen hebben gedwongen, voort te gaan op een weg,
die de verkeerde bleek te zijn. Zoo heeft het protectionisme
geleid tot autarkie; de misvatting, als zouden de staten
zelf in hun nationale huishouding kunnen voorzien, wint
steeds meer terrein. Het nationalisme is tot het waanzinnige
opgevoerd, met het gevolg, dat het oorlogsgerucht maar
niet wil verdwijnen.
Tri deze alom heerschende economische duisternis moet
nu de gemeente worden bestuurd. Niettemin moet men naar
sprekers meening speuren naar een lichtpuntje in deze
duisternis en zulk een lichtpunt meent hij te zien. Hij is
n.l. van oordeel, dat, naarmate de fouten van het bestaande
maatschappelijke stelsel meer zullen blijken en haar heillooze
gevolgen meer voelbaar worden, de noodzakelijkheid van
een nieuwe, op betere grondslagen rustende gemeenschap
tot grootere groepen doordringen en haar komst bevorderen.
De oplossing van dit hoogst belangrijke vraagstuk dringt zich
op aan alle partijen en groepeeringen, die ernstig genomen
willen worden, om de eenvoudige reden, dat deze kwestie
de gansche menschheid en haar cultuur raakt.
Spreker ziet symptomen van groei in deze richting. Lijn
recht tegen de veelal heerschende opvattingen in ziet men
een toenemende bemoeiing van de Overheid met tal van
zaken, die vroeger tot het uitsluitend domein van de private
gemeenschap behoorden. Heilige huisjes op economisch gebied
zijn voor en na ineengestort, omdat zij niet bestand bleken