DINSDAG 21 FEBRUARI 1939.
67
Gemeentebcgrooting Algemeene beschouwingen,
(de Reede.)
maatschappij vorm mogelijk maken. Dat bereikt men met
naarstig overleg en niet met een revolutie. Het is dan ook
volkomen onjuist, dat spreker en zijn vrienden zich aan het
kapitalisme zouden vastklampen. Wel zoeken zij andere
wegen om zich van het kapitalisme vrij te maken zonder
daardoor meer kwaad te doen.
Wat dit betreft, komen zij dus in feite overeen met de
S.D.A.P. en deze heeft in de laatste 4 jaar bewezen, dat
zij in het zoeken naar betere wegen er op is vooruitgegaan.
Zij is in staat gebleken, aan het bestuur deel te nemen zonder
dat dit tot ernstige moeilijkheden heeft geleid. Zoo moet
men verder blijven zoeken, niet alleen op het terrein der
stad, maar ook op een ruimer veld, zoodat men in de geheele
wereld meebouwt aan een beteren toestand, die werkelijk
tot meer geluk leidt. Als Christen weet spreker, dat de
menschheid het geluk niet op aarde zal vinden. Het zal
altijd een strijd blijven voor ieder mensch.
De heer van Eek verklaarde, dat zijn partij wil samen
werken „met de andere burgerlijke partijen." Hij bedoelde
het natuurlijk niet zoo, maar het verheugt spreker toch,
dat ook de heer van Eek tot de erkenning komt, dat zijn
partij burgerlijk is! Spreker geeft toe, dat dit niet meer
dan een handigheid is. Wat de heer van Eek niet heeft
bedoeld, is echter in feite waar. De vroegere oppositie is
verdwenen. Men gevoelt wel, dat het niet aangaat, met
allerlei voorstellen te komen, die toch niet voor verwezen
lijking vatbaar zijn, nu men zelf aan de stadsregeering deel
neemt. Ofschoon spreker het met het beleid van den tegen-
woordigen Wethouder van Financiën lang niet altijd eens is,
erkent hij toch, dat deze de voorzichtige politiek van zijn
voorgangers zooveel mogelijk voortzet. Een socialistische
lijn is er in die politiek niet en dat mag in dezen tijd ook
niet, omdat daarvan onder de tegenwoordige omstandigheden
niets goeds zou terechtkomen. Spreker ziet hierin een groeiend
inzicht bij den Wethouder en ook bij de S.D.A.P. in de
fouten van het stelsel, dat zich nu eenmaal niet verdraagt
met de praktijk, althans niet in dezen crisis-tijd.
Hij acht het echter verkeerd, dat men aan die zijde allerlei
principieele dingen volkomen vergeet, die niet vergeten
mogen worden. Een daarvan is het gebruik maken van
indirecte belastingen. De Wethouder kan het niet wegpraten,
dat de tarieven der lichtbedrijven een indirecte belasting
inhouden. Nu wekt het sprekers bevreemding, niet zoozeer
dat de Wethouder van Financiën indertijd heeft voorgesteld,
die nog te verhoogen door het heffen van de Omzetbelasting
en het verhoogen van tarieven, maar dat hij zich daarop
beroemt. Dit vond spreker een beetje te vrijmoedig. Een der
agitatiemiddelen van de S.D.A.P. tegen de Begeering is
immers juist de actie tegen het heffen van indirecte belas
tingen. Als men zich van een zaak, die werkelijk een principe
is, op die manier losmaakt, dan vindt spreker dit een verkeerd
verschijnsel.
De heer van Weizen bepleitte o.a. meer progressie in de
belastingheffing. Spreker is het daarmede natuurlijk niet
eens, want hij is van meening, dat er reeds voldoende pro
gressie in de belastingen is. Hij herinnert zich echter, dat
hij met den heer Yerweij eens heeft gevochten over de vraag,
of de opcenten der Personeele Belasting progressief moeten
zijn. De heer Yerweij was voorstander daarvan en spreker
betwistte de mogelijkheid. Nu de Wethouder zijn vergissing
inziet, heeft spreker niet te klagen, maar de heer Verweij
is ook dat vergeten. Uit dergelijke feiten blijkt, dat de politiek
der S.D.A.P. in deze gemeente een zuiver burgerlijke politiek
is geworden, die door spreker grootendeels ook kan worden
aanvaard, omdat zij ligt in de lijn van het stelsel, dat hij en
de zijnen altijd hebben toegepast en dat een sterken finan-
cieelen weerstand heeft gebracht, die thans gelukkig voor
een klein deel nog is bewaard, zoodat de gemeente zich na
7 a 8 crisis-jaren nog altijd zelf kan redden. Dat is het resul
taat van het vroegere, voorzichtige beleid.
De S.D.A.P. heeft om den steun der Christelijke partijen
gevraagd. Spreker meent voldoende te hebben uiteengezet,
dat die steun zooveel mogelijk zal worden verleend, mits
de beginselen daarbij niet in het gedrang komen. Een vroolijk
oogenblik had hij, toen de heer van Weizen, blijkbaar jaloersch
dat hij buiten de combinatie wordt gehouden, zeide: de heer
van Eek wendt zich naar rechts en niet naar links. Spreker
vond dit sneu, want er is in oorsprong een broederschap
en het is niet aardig, dat die vergeten is. Als de heer van
Weizen echter zoo kalm en voorzichtig is, als het behoort,
mag hij misschien wel meedoen!
Spreker komt nu meer in het bijzonder tot de begrooting
en merkt op, dat in de Memorie van Antwoord nu en dan
een toon klinkt, die veel gelijkt op dien, welken men in
verkiezingsvergaderingen kan hooren. Spreker betreurt dat.
Men moet zaken zaken laten en niet trachten, die met een
Gemeentcbegrooting Algemeene beschouwingen,
(de Recdc.)
handigheid op zij te schuiven. Er wordt b.v. gesproken
van een beleid, dat alleen heil zag in het heffen van hooge
belastingen en van een beleid, dat het prettig vindt, afhanke
lijk te zijn van het Rijk. Dergelijke taal is een College on
waardig, vooral als het weet, dat men de zaak met die op
merking alleen van de baan schuift en spreekt over iemand,
die geheel andere ideeën heeft. Spreker vindt het ook niet
juist, dat men de opmerking, dat aflossingen achterwege
zijn gelaten, beantwoordt met de woorden: wij begrijpen dit
niet, er zijn geen aflossingen achterwege gelaten. Hij vindt
dit flauw. Als men een dergelijk gebrek aan argumenten
heeft, kan men beter zwijgen, want men is dan willens en
wetens onjuist.
De Wethouder van Financiën heeft in de vergadering van
19 December j.l. een uitvoerige uiteenzetting gegeven van de
oorzaken van de late indiening der begrooting. Spreker
veronderstelt daarbij geen duistere motieven en heeft dat
ook nooit gedaan. Hij begrijpt, dat er groote moeilijkheden
zijn. De hoofdargumenten zijn: de tijdsomstandigheden en
de noodzakelijkheid om met de raming der Lichtfabrieken
zoo laat mogelijk te zijn. De tijdsomstandigheden hebben
hier alleen in zooverre invloed, dat zij het te dekken tekort
grooter maken. Men kent ze echter te voren. Nu reeds weet
men, dat de begrooting voor 1940 onder den druk van die
zelfde tijdsomstandigheden zal staan, zoodat men daarop
nu reeds kan rekenen. En wat het tweede argument betreft,
het is altijd weer de raming der Lichtfabrieken, die het
tijdig indienen der begrooting in den weg staat, naar men
zegt, omdat men met de definitieve cijfers rekening wil
houden. Het gaat bij dergelijke ramingen niet om definitieve
cijfers, maar om de tendenz der cijfers. Is er een stijgende
tendenz, dan kan men iets meer doen. Yoor wachten is dan
ook geen reden. Wil men een begrooting sluitend maken,
dan moet men den moed hebben, een raming te doen. De
geheele begrooting is en blijft trouwens een raming. Het
vierde kwartaal van een jaar geeft geen zekerheid voor het
vierde kwartaal van het volgende jaar. Er kan toch een
stijging of een teruggang intreden. Spreker gevoelt dit zoo,
dat men de verantwoordelijkheid niet durft dragen voor
zijn ramingen en alleen daarom wacht, waardoor de positie
van het College en van den Baad ernstig in het gedrang
komt. Want niemand zal ontkennen het College heeft
het trouwens zelf toegegeven dat het verkeerd is, de
beoordeeling van een belastingvoorstel los te maken van
die der begrooting. Daardoor wordt aan de behandeling der
begrooting een groot deel van haar kracht ontnomen. Eerst
moet de Baad eenvoudig het voorstel van Burgemeester en
Wethouders volgen en later moet hij zwijgen, omdat hij het
gevolgd heeft. Spreker noemt dit fascisme; anders is het niet.
Het is een zich neerleggen bij wat door anderen gedaan
wordt en het maakt geen verschil, of dit hier door het College
of in Duitschland door een „Führer" wordt gevorderd.
Daarom moet alles op haren en snaren worden gezet om de
begrooting tijdig in te dienen en den Baad in de gelegenheid
te stellen, in vollen omvang mede te werken.
Wat de begrootingspositie betreft, deze is ondanks de
tijdsomstandigheden redelijk, niet alleen in dien zin, dat de
begrooting sluitend kon worden gemaakt, maar er blijven
zelfs nog andere middelen over voor dit doel. Men is hier
nog lang niet aan het einde van hetgeen op dat gebied mogelijk
is. Dit is geen optimisme, maar het constateeren van een feit.
Mits het voorzichtige beleid wordt gehandhaafd, behoeft de
gemeente voorloopig van géén enkele instantie afhankelijk
te worden.
Spreker kan zich dan ook voorstellen, dat het College
nog lang niet tot sociale afbraak wil overgaan. Hij gelooft
ook niet, dat op deze begrooting nog veel effectieve be
zuinigingen zouden kunnen worden aangebracht. Het is
niet de vraag, of men op een bepaald moment een bezuiniging
kan aanwijzen, zooals de heer Beekenkamp heeft gedaan,
maar of men er van overtuigd is, dat dit een werkelijke
bezuiniging is, ook ten opzichte van andere volgnummers,
waarmede de post verband houdt. De gemeente subsidieert
b.v. de ziekenverpleging met een behoorlijk bedrag, maar
zij bespaart dit subsidie grootendeels of misschien geheel
doordat haar eigen uitgaven voor ziekenverzorging daardoor
verminderen. Gaat men dus op den subsidiepost bezuinigen,
dan zijn de nadeelige gevolgen daarvan grooter dan het
voordeel der bezuiniging, omdat dan de ziekenverpleging
een deel van haar leden verliest en de overgeblevenen de
zaak noodgedwongen zouden moeten liquideeren, aangezien
de verzorging te duur zou worden. Alleen met een voldoende
aantal contribuanten kunnen dergelijke fondsen in stand
worden gehouden.
Een soortgelijke bezuiniging is die op het bewaarschool-
onderwijs. De heer Beekenkamp heeft niet getoond, dat hij