DINSDAG 21 FEBEUAEI 1939.
65
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van
20 Februari 1939, op Dinsdag 21 Februari 1939,
des namiddags te 2 uur.
Voorzitter:
de beer Burgemeester Mr. A. VAN DE SANDE BAKHUYZEN.
Thans zijn afwezig de heeren Splinter en Coster.
Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de
begrooting.
De heer Eikerbout zet zijn rede voort en erkent gaarne, dat
het College alle middelen tracht aan te wenden om de werk
loosheid te bestrijden. Dit is echter een uiterst moeilijke zaak;
vaak moet men tusschen de klippen doorzeilen bij de beoor
deeling van de vraag, of een bepaald werk als normaal werk
moet worden beschouwd dan wel zich leent voor uitvoering
in werkverschaffing of in werkverruiming. Let mén op de
verschillende werken, vanaf 1931 tot 1938 verricht, dan blijft
het aantal te werk gestelden slechts gering. Misschien had
men dit cijfer iets kunnen opvoeren, wanneer men de Leidsche
ingezetenen, werkzaam in de Bijkswerkverschaffing, er bij
had geteld. Kan het College dit laatste aantal mededeelen
De heer Beekenkamp maakte uit hem toegezonden gegevens
op, dat het er 20 waren. Spreker weet niet, welke gegevens
dit zijn, maar tijdens zijn 20-jarig raadslidmaatschap heeft hij
nog nooit gegevens daaromtrent ontvangen. De heer Beeken
kamp schijnt dus een bevoorrechte positie in te nemen.
Uit de Memorie van Antwoord blijkt, dat het College heeft
overwogen, eenige werken voor den steun te doen uitvoeren,
doch dit denkbeeld schijnt bij den Minister van Sociale Zaken
geen gunstig onthaal te hebben gevonden. Welke werken,
welken arbeid beeft men daarbij op het oog gehad! Voor de
werkloozen zou het waarlijk een ontspanning zijn, indien zij
voor bijzondere werkzaamheden tewerk gesteld zouden kunnen
worden, zij het met een zeker percentage extra-loon. Spreker
begrijpt zeer goed de moeilijkheden van het College, maar
is toch van meening, dat er meer kan worden gedaan. Wanneer
men in het ontspanningslokaal dagelijks een groot aantal
personen van 30 tot 40 jaar ziet, die hun tijd zonder arbeid
moeten zien zoek te maken, dan begrijpt spreker, dat er onder
hen zijn, die gaarne ook eens hun spieren zouden willen ge
bruiken, en bereid gevonden zouden worden eenigen arbeid
te verrichten. Spreker vernam een dezer dagen van een der
notabelen te de Bilt, dat de werkloozen daar geregeld aan
den arbeid worden gezet en vrij zijn om anderen arbeid te
verrichten, zoodra zij hun steun hebben verdiend. Op deze
wijze mogen zij tot een maximum van 7.50 extra verdienen;
eerst boven dat bedrag wordt vermindering van steun toe
gepast. Wanneer dit elders mogelijk is, moet het ook hier
mogelijk zijn.
Telkens komt bij spreker de gedachte opgeef den werk
loozen werk, doch liefst tegen het gangbare loon, zoodat
zij, wanneer zij aan het bedrag van den steun gekomen zijn,
vrij van stempelen hebben, teneinde nog iets extra's te kunnen
verdienen. Wanneer daarvoor machinale krachten uitge
schakeld zouden moeten worden, zou spreker daartegen
geen bezwaar hebben. Zoo vraagt spreker zich af of er bij het
sneeuwruimen dezen winter niet meer personen te werk
hadden kunnen worden gesteld. Natuurlijk zijn er heel wat
bezwaren op te sommen, zooals: gebrek aan materieel, te
weinig toezicht en misschien nog veelmeer. Maar wordt het
geen tijd, na te gaan op welke wijze daarin kan worden voor
zien! Wellicht zouden op deze wijze nog meer objecten ter
hand genomen kunnen worden, waardoor de werkloozen
weer eens de handen zouden kunnen gebruiken en in een
andere sfeer komen. Op blz. 37 van de Memorie van Antwoord
deelt het College mede, dat de verbetering van de Hooigracht
en de vernieuwing van de Gepekte brug in een min of meer
gevorderd stadium van voorbereiding verkeeren, maar dat
omtrent de uitvoering van laatstgenoemd werk in werkver
schaffing geen eenstemmigheid bestaat in het College. Ook
spreker zou hiervoor waarschijnlijk niet te vinden zijn. Het
is hem niet bekend, of het de bedoeling is, daar een vaste of
een beweegbare brug te maken, maar hij wijst er op, dat de
verbreeding van de Utrechtsche brug ook niet in werkver
schaffing is geschied. En een beweegbare brug zal men toch
zeker niet in werkverschaffing willen laten bouwen. Het
maken van bruggen dient men als normaal werk te beschouwen.
Dit aannemende, verwondert het spreker zeer dat voor de
verbetering van de Hooigracht geen eenstemmigheid in het
College is te verkrijgen. Moet dit werk dan ook maar weer
uitgesteld worden of moet, zoo er een praeadvies komt met
een meerderheids- en een minderheidsmeening, bet resultaat
dan worden als bij het Levendaal het geval is geweest! Toen
had men waarschijnlijk van de Eegeering de thans geopperde
bezwaren niet gehoord. Nu moet men maar afwachten,
Gemeentebeqrootinq Alqemeene beschouvvinqen.
(Eikerbout.)
wanneer deze moeilijkheid zal worden opgelost en inmiddels
kan men beginnen 4.000.voor vernieuwing van de wal-
muren uit te geven. Spreker is zeer benieuwd te vernemen,
waarom er geen eenstemmigheid bestaat. Laat het College
echter bedenken dat vóór alles werk noodig is, en dat dit niet
mag worden opgehouden door gemis aan eenstemmigheid.
Misschien zou ook dit werk kunnen worden verricht door
werklooze metselaars, tegen het normale loon, totdat het
steunbedrag eventueel met een extra-bijslag, was bereikt.
Financieel blijft dit hetzelfde, maar men dient alles aan te
wenden om de medewerking der Eegeering te verkrijgen.
Dan zal men echter met verschillende objecten moeten komen,
en niet de zaak in het algemeen moeten stellen. Bij de Ee
geering bestaat naar sprekers meening de ernstige wil om,
waar mogelijk, gevolg te geven aan den drang tot bestrijding
der werkloosheid; wanneer men bepaalde objecten kan aan
wijzen, is men van de hulp van de Eegeering verzekerd. Er
zijn in Leiden werken, die op uitvoering wachten, b.v. het
overwegvraagstuk. Naar spreker meent, hokt dit op de vraag,
wie de kosten zal betalen en hoeveel men zal moeten betalen
Met onderhandelingen tusschen verschillende instanties daar
over gaat de tijd echter voort en de werkloozen wachten op
een definitief besluit.
Spreker acht het verkeerd, te zeggen, dat het wel beter
zou worden, wanneer de Eegeering maar den wil en den durf
had om aan te pakken.
Uit de rede van den heer Snel bleek, dat deze niet zeer
ingenomen is met het antwoord van Burgemeester en Wet
houders terzake de werkverruiming. Hij had gehoopt, dat
dit College, naar aanleiding van de circulaire van den Minister,
met een aantal werken naar voren zou zijn gekomen. Hij vroeg,
of het College een aantal werken had opgegeven en voegde
daaraan toe, dat men op de Eegeering krachtigen aandrang
moet uitoefenen. Deze beide uitlatingen zijn met elkaar in
strijd. Ofschoon de heer Snel meent, dat het College niet
een voldoende aantal werken heeft opgegeven, wil hij het
College een krachtigen aandrang op de Eegeering doen
uitoefenen. Men zou eerst krachtigen aandrang op het Dage-
lijksch Bestuur dezer gemeente moeten uitoefenen. Desondanks
betoogt de heer Snel, dat het aan den leider van deanti-
revolutionnaire partij te wijten zou zijn, dat de molen nog
niet draait. De heer Beekenkamp heeft deze woorden aange-
teekend en spreker gelooft, dat het zijn bedoeling zal wezen om
den leider van de anti-revolutionnaire partij er mede in kennis
te stellen, dat deze woorden hier gesproken zijn. Wellicht kan
hij zooveel aandrang op hem uitoefenen, dat er nog meer
aangepakt kan worden.
Over aanpakken gesproken't Mag toch zeker bekend ge
acht worden, dat belangrijke openbare werken zijn of worden
uitgevoerd. Voor wegen en bruggen is voor 1939 een post
van ƒ55.400.000.uitgetrokken; het Zuiderzeefonds heeft
voor 1939 19.000.000.uitgetrokken; het Werkfonds heeft
in den loop der jaren ongeveer 160.000.000.voor de uit
voering van openbare werken beschikbaar gesteld. Ook de
opdrachten van Defensie zijn van belang voor de uitbreiding
der werkgelegenheid, al moge men het op zich zelf betreuren,
dat ze in verband met den internationalen toestand onver
mijdelijk zijn; daarvoor is voor 1939 een bedrag van
100.000.000.op den kapitaaldienst uitgetrokken, waarvan
een belangrijk deel in Nederland verwerkt zal worden. Men
moet dus noodig schrijven, dat het Werkfonds nog altijd niet
in een voldoende vlot tempo werkt.
Men zegt: „dat de stand der werkloosheid ongeveer gelijk
is gebleven met dien van December 1937, wel is het aantal
werkloozen over 1938 met 38.000 verminderd, maar men
vergete niet, dat er thans 20.000 Nederlandsche arbeiders
in Duitschland werken, terwijl leger en vloot 12.500 jonge
mannen meer opeischen dan verleden jaar. Men constateert
dus, dat in Nederland vrijwel geen man meer aan het werk
is gegaan." Dit moge statistisch juist zijn, in wezen is liet
dit niet. In de werkverschaffing (ontginningen, droogleggin
gen, enz.) zijn volgens de gegevens van 20 Januari 1939
66.000 personen werkzaam, die van het aantal werkloozen
moeten worden afgetrokken. Men is voornemens, dit aantal
nog te vergrooten en er zijn ook plannen in voorbereiding
tot bestrijding van de werkloosheid onder de jeugd. Ook
spreker betreurt, dat er nog zooveel werkloozen zijn, maar
naar zijn meening kan niemand ontkennen, dat er in Nederland
veel wordt gedaan tot bestrijding der werkloosheid en tot
leniging van den nood, door de werkloosheid ontstaan.
Hierbij komt nog hetgeen door het particulier initiatief
wordt gedaan. De Christelijke Centrale Werkloosheidszorg
verzamelt reeds eenige jaren gelden voor het plaatsen van
jeugdige en volwassen werkloozen in werkkampen. Tot dus
verre is reeds 400.000.bijeengebracht en in Mei a.s. zal
een poging worden gedaan om weder 100.000.onder het