DINSDAG 21 FEBRUARI 1939.
81
Gemeentebeyrootiny Alyemeene beschouwingen.
(Knibbe.)
Overigens juicht spreker toe, dat in de onlangs gepubli
ceerde circulaire over reorganisatie van de steunverleening
bijzondere aandacht is geschonken aan de tewerkstelling
van hoofden van groote gezinnen. Het Kinderbij slagfonds gaat
eveneens ten dezen in de goede richting. Naar spreker hoopt,
zal ook in Leiden bijzondere aandacht worden geschonken
aan plaatsing in werkverschaffing van hoofden van groote
gezinnen. Voorts wacht spreker met groote belangstelling
af het antwoord, dat van verschillende zijden gegeven zal
worden op de sympathieke rede van den heer van der Laan.
Bij deze discussie is bijzondere aandacht gewijd aan de
bestrijding van de werkloosheid. Volkomen terecht, want er
is op dit oogenblik niet één economisch en sociaal vraagstuk
van klemmender beteekenis aan de orde. Het persoonlijk
leed van duizenden werkloozen en armlastigen moet ieder
met veel deernis vervullen. Willen werken, en dan gedoemd
worden naar het stempellokaal te gaan en verplicht worden
het steunbedrag in ontvangst te nemen, om dan te trachten
met dit uiteraard beperkt bedrag te wonen, zich te voeden en
te kleeden, is voor velen een zeer zware gang. Dank zij de
zeer gelukkige omstandigheid, dat het maatschappelijk be
stel van onze tijden ook ons volk in staat heeft gesteld groote
reserves in allerlei vorm te kweeken, is het thans nog mogelijk,
gelukkig, deze uitkeeringen te houden op een hoogte, die zeker
in weinig landen geëvenaard, laat staan overtroffen zal worden
Zoo zou, naar verluidt, het steunbedrag hier in Nederland
het normale loon in Duitschland zelfs nog overtreffen. Dit
neemt echter niet weg dat de materieele, maar vooral ook de
geesteüjke ellende der werkloozen zeer groot is. Spreker acht
het uiteindelijk beter dat er een goed vakman blijft bestaan
ook al zou hij niets of weinig meer dan zijn steun verdienen,
dan dat hij niets doet dan zoo goed mogelijk van zijn steun
trachten rond te komen. Bij een dergelijken, zij het onder
ongunstige omstandigheden werkend man zal dan ook de
roep om geestelijke en moreele herbewapening spoediger
weerklank vinden dan bij hen, die in doffe moedeloosheid
vervallen, of bij hen, die nog erger helaas alles bijeen
genomen in dezen tijd het leven van den steun nog niet zoo
ongeschikt vinden.
Niet zonder verwondering heeft spreker kennis genomen
van het standpunt van den heer van Eek, die, na op gevoel
volle wijze te hebben gesproken over het leed van den werk-
looze, weigerde er krachtig toe mede te werken, om door
werkverschaffing dit leed aanmerkelijk te verzachten. Het
starre, dogmatische standpunt van den heer van Eek c.s. en
de zwaar materialistische inslag van de S.D.A.P. maken het
voor hen al zeer bezwaarlijk om het werkelijk belang van de
Leidsche arbeiders te dienen. Er moge verschil van opvatting
zijn tusschen den heer van Eek en b.v. den heer Snel, uit
eindelijk heeft ook deze van werkverschaffing weinig goeds
gezegd.
Op blz. 36 van de Memorie van Antwoord wordt door het
College, en in dit geval zelfs zeer in het bijzonder door den
Wethouder van Sociale Zaken zeer duidelijk in het licht ge
steld, dat bestrijding der werkloosheid door werkverruiming,
en wel door middel van openbare werken, helaas een betrek
kelijk gering effect kan sorteeren. In de eerste plaats laten de
geldmiddelen deze uitbreiding niet toe, in de tweede plaats
mogen dergelijke werken slechts dan worden aangevangen,
als „de uitgaven gerechtvaardigd worden door het met het
werk te verkrijgen nut."
Het betoog van den heer de Reede omtrent het financieel
aspect heeft wel zeer duidelijk doen zien, dat deze factoren
in de toekomst nog meer dan in het verleden, hun remmende
uitwerking op deze soort werkloosheidsbestrijding zullen uit
oefenen.
Ten zeerste moet worden toegejuicht, dat het College zich
zoo ernstig bezig houdt met de bevordering van vestiging
van industrie in Leiden. Overigens wijst ook het College er
op, dat het op verruiming van de werkgelegenheid in parti
culiere bedrijven slechts in geringe mate invloed kan oefenen.
Het College zegt voorts diligent te zijn ten aanzien van de
uitvoering van werken in werkverschaffing. Dit woord
„diligent" wordt zeer vaak gebruikt om aan te geven, dat
men nog zeer weinig of niets heeft gedaan, maar voornemens
is wat te gaan doen. Dat er ten dezen veel activiteit van den
Wethouder van Sociale Zaken is uitgegaan, kan moeilijk
worden beweerd. Blijkens het Maandschrift van het Centraal
Bureau voor de Statistiek bedroeg het aantal met Rijks
subsidie te werk gestelde werkloozen in December 1938 in
totaal 65.000, in Januari 1939 66.000. Het gemiddelde aantal
over 1938 bedroeg 50.000 per maand. Neemt men gemaks
halve aan, dat in Leiden 1 van de totale Nederlandsche
bevolking woont, dan zouden naar verhouding in Leiden
gemiddeld per maand 1 van 50.000 500 werkloozen te
werkgesteld moeten zijn, welk aantal op een totaal van ruim
Gemcentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Knibbe.)
4.000 werkloozen en armlastigen niet zoo bijzonder hoog is te
noemen. Nu zal de Wethouder spreker ongetwijfeld tegen
werpen, dat het niet gemakkelijk is, stedelijke werkloozen
bij de Centrale Werkverschaffing te werk te doen stellen,
waarvoor de meesten misschien niet geschikt zijn, waarbij
komt dat de werken soms ver van huis worden uitgevoerd,
zoodat een vergelijking niet geheel en al zuiver is. Dit erkent
spreker onmiddellijk; dit zou echter wel verklaren, waarom
b.v. ruim genomen te Leiden de helft gehaald zou worden
van het aantal, dat in de verschillende andere gemeenten in
Nederland gemiddeld bereikt werd. Op blz. 38 van de Memorie
van Antwoord zijn opgenomen cijfers omtrent de aantallen
te werk gestelde werkloozen. Om de zaak zuiver te stellen,
neemt spreker de cijfers van de beide laatste jaren, 1937 en
1938. Waar het College in September 1935 is opgetreden,
zou het van de cijfers over 1935 en 1936 nog kunnen zeggen,
dat het niet mogelijk was, tijdig voorbereidingen te treffen
om het aantal tewerkgestelden op te voeren. Zooals het
College aantoont, kost het nogal veel tijd en overleg alvorens
met de uitvoering van een object van werkverschaffing daad
werkelijk kan worden begonnen. 1935 zeker, en 1936 waar
schijnlijk ook, zullen daarom voornamelijk te danken zijn
aan de bemoeienissen van het vorig College. Voor 1937 en
1938 geldt dit niet, althans in veel geringer mate. Nu zijn de
cijfers voor Leiden, in vergelijking met het gemiddeld maand
cijfer voor geheel Nederland, niet hoog, eerder ontstellend
laag te noemen. Bedroeg het gemiddeld maandcijfer, op de
bevolking van Leiden omgerekend, 500, en stelt men dit
voor de stedelijke bevolking op 250, in werkelijkheid was het
cijfer voor Leiden in 1937 27 en in 1938 40; althans, men zou
dezen indruk kunnen krijgen. Toch is zelfs deze indruk nog
te gunstig. Uit het Verslag van den Socialen Dienst over
1937 blijkt b.v., dat terwijl wordt opgegeven, dat gemiddeld
per week 20 man bij de reconstructie van het Plantsoen zijn
te werk gesteld, het aantal mandagen slechts 2.008 heeft
bedragen; dit aantal gedeeld door het aantal werkdagen per
jaar komt men tot de conclusie, dat 2.008:300 dus nog geen
7 man het geheele jaar bij dit werk aan den arbeid gesteld
zijn, gesteld het werk zou op deze wijze over het geheele jaar
zijn verdeeld. Het cijfer van gemiddeld 20 moet derhalve
over het geheele jaar gerekend door 3 worden gedeeld. De
Wethouder heeft het blijkbaar niet dienstig geoordeeld het
aantal mandagen iü de Memorie van Antwoord op te geven.
Daardoor zou er nog meer het accent op worden gelegd, hoe
bitter weinig ten dezen is gedaan om de werkloosheidsellende
op deze wijze te temperen. Zelfs in het laatste Verslag van
den Socialen Dienst wordt het „totaal" aantal mandagen
over 1937 niet medegedeeld, daar de 7 man, in den Hortus
Botanicus te werk gesteld, niet onder de genoemde 20 man
begrepen zijn. Neemt men eebter, bij wijze van schatting,
de berekening van 1/3 ook aan voor de andere cijfers, dan komt
men voor 1937 gemiddeld het geheele jaar op 27 3 9 te
werkgestelden en voor 1938 op 40 3 nog niet 14 tewerk
gestelden. Gezien deze zeer lage cijfers van 9 en 14 heeft het
uiteraard geen beteekenis, of deze cijfers, omdat met schat
tingen moest worden gewerkt, enkele te hoog of te laag zijn.
Spreker neemt, om ronde cijfers te krijgen, gemakshalve 10
en 15 aan. Wanneer de heer Eikerbout minder ongunstig
over de gestie van den Wethouder ten dezen oordeelt, dan
is dit voor een groot deel'te danken aan de illusie, die de heer
Eikerbout blijkens zijn rede koestert, alsof regelmatig een
bepaald aantal Leidsche arbeiders bij de Centrale Werkver
schaffing waren te werk gesteld.
Deze illusie moet spreker hem helaas ontnemen. De ge
geven cijfers acht spreker wel zeer typeerend voor een sociaal-
demoeratischen Wethouder; zij kloppen niet met de voor
stelling, in de Memorie van Antwoord gewekt, dat het College
ten deze geen redelijk verwijt kan treffen. Zelfs ten aanzien
van de jaren 1935 en 1936, welke nog zoo goed als geheel
voor rekening van het vorige College moeten komen, valt de
vergelijking zeer droevig uit.
In 1937 bedroeg het aantal mandagen 2.008, waarbij de
mandagen komen van de 7 man, die in den hortus hebben
gewerkt; in 1935 en 1936 bedroegen deze aantallen respec
tievelijk 12.378 en 22.041. De socialistische mentaliteit om
zich voor werkverschaffing niet druk te maken, toont zich
hier wel in een zeer duidelijken vorm.
Hoe is het nu te verklaren, dat wel mooie woorden worden
gewijd aan het leed der werkloozen en practisch geweigerd
wordt dit leed door werkverschaffing te verzachten? In de
eerste plaats moet daarvoor verantwoordelijk worden ge
steld de star-dogmatische houding van den heer van Eek c.s.
en het Plan van den Arbeid, terwijl in de tweede plaats ook
aandacht moet worden geschonken aan de vrees, dat de lage
loonen der werkverschaffing loondruk zullen gaan beteekenen
voor de nog werkende arbeiders.