MAANDAG 20 FEBRUARI 1939. 47 Gemeentebegrooting Algemeenc beschouw ingcn. (van Eek e.a.) In de sectie-vergadering heeft de heer Schiiller gezegd, dat naar zijn meening ,,de wijze, waarop Burgemeester en Wethouders den verderen afbouw van het Stadhuis en al wat daarmede in verband staat, behandelen, den schijn (wekt), dat het hun onverschillig is, wanneer de bouw gereed komt." Men moet goed weten te lezen. Het komt herhaaldelijk voor, dat men de uitdrukking „het wekt den schijn" gebruikt, indien men zeggen wil, dat zij, die niet anders kunnen weten, van oordeel moeten zijn, dat iets inderdaad is als veronder steld wordt. Uit het gebruiken van deze uitdrukking vloeit echter onmiddellijk voort, dat degene, die haar bezigt., inderdaad meent, dat het schijn is. Men kan de uitdrukking boos opvatten en zeggen: het staat er dan toch maar. Was de uitdrukking van den heer Schüller eenigszins scherp, het College gaat in zijn antwoord over de schreef, wanneer het zegt, dat „wel is waar aan de bewering het bij beschuldigingen van dergelijk allooi veelal gebruikte woord „schijn" (is) toegevoegd." De uitdrukking „van een dergeüjk allooi" heeft een beleedigend karakter en tast iemand in zijn karakter aan. De Voorzitter vraagt of het woord „allooi" zoo beleedi gend is. De heer van Eek zegt, dat de woorden „beschuldigingen van dergelijk allooi" wel degelijk beleedigende uitdrukkingen zijn. Tegen een dergelijke beleedigende uitdrukking protes teert spreker namens zijn fractie. Dergelijke uitlatingen ver bitteren onnoodig; spreker heeft er bezwaar tegen en protes teert er tegen dat het College dergelijke uitdrukkingen neer schrijft; spreker zou zich nog kunnen voorstellen, dat men bij het spreken een dergelijke' uitdrukking gebruikt, maar het komt niet te pas, dat men ze neerschrijft. Bij de tegemoetkomende houding, die de sociaal-democraten gaarne willen en ook moeten aannemen in het belang van de samenwerking, kunnen zij toch niet op den achtergrond stellen, dat zij zijn sociaal-democraten en dat naar hun meening eerst dan een gezonde en degelijke maatschappij geboren zal kunnen worden wanneer het socialisme daar is. Spreker wordt in die meening versterkt door de volgende uitspraak van dr. Poels, op 4 Januari 1938 in Eindhoven gedaan, welke uitspraak spreker gaarne onderschrijft: „De werkloosheid is een internationaal probleem, dat niet nationaal opgelost kan worden. De voornaamste oorzaak echter, waarom die werkloosheid, die opgelost moet worden, doch niet kan worden, is, dat in de moderne wereld het economisch herstel der volkeren geregeld wordt door een heidensch kapitalisme. Zoolang als die polyp niet beter bestreden wordt en zoolang het algemeen welzijn van het volk niet de hoogste wet is, doch het winstbejag de grootste misdaad van het leven blijft, zullen alle middelen lapmiddelen blijven. Aan de dictatuur van het kapitalisme moet vooreerst een einde komen." Spreker begrijpt niet hoe het mogelijk is, dat menschen, die vervuld zijn van liefde voor de menschheid, zich vastklampen aan het kapitalismewanneer er één stelsel is, vervuld van dor materialisme en van het meest brute eigenbelang, dan is het toch het kapitalisme. De werkloozen, die voor de oorzaken van hun werkloosheid niet aansprakelijk zijn, lijden ook geestelijk en zedelijk gebrek. Dit leed van hen wordt niet door allen gezamenlijk gedragen; de last van de werkloosheid rust niet zooveel mogelijk op allen te zamen, maar men laat de werkloozen in nood ver- keeren. Is dit gerechtvaardigd! Vloeit dit niet voort uit de hardheid, die het kapitalisme over de menschheid uitstort? Moet men daarom niet strijden tegen de uitbuiting van het kapitalisme, door een kleine minderheid? Dat kan niet ineens verholpen worden, maar men kan toch probeeren in die richting te werken, men kan de menschen in die richting opvoeden. Spreker hoopt, dat de menschheid eindelijk wijs zal worden en zal begrijpen, dat het het kapitalistisch stelsel is, dat het den menschen onmogelijk maakt, om te leven zooals zij zouden willen leven. Daarvoor moet men niet alleen rechten eischen, men heeft ook plichten te vervullen. Wanneer men gelooft aan de mogelijkheid van een andere maatschappij, aan de mogelijkheid dat de menschen eenmaal zullen kunnen leven met elkaar als broeders en zusters, dan kan de politiek de menschen opvoeden, dit ook in hun per soonlijk leven toe te passen. Wanneer men zich in zijn persoon lijk leven daardoor laat leiden, en wanneer men eischt, dat ook de publieke lichamen dit zullen toepassen, dan zal het daardoor toch ook mogelijk zijn de menschheid op te voeden tot hooger peil. Spreker besluit met den wensch, dat de anti-revolution- nairen zich nu eens niet altijd zullen laten leiden door hun starre leerstelligheid, dat zij naast hun democratische ge- Gemeentebegrooting Algemeenc beschouwingen, (van Eek e.a.) voelens ook het sociaal gevoel op den voorgrond zullen laten treden, dat de christelijk-historischen ook zooveel mogelijk invloed zullen toekennen aan en zullen luisteren naar de jongeren van hen, die met de sociaal-democraten willen werken in de richting van het Plan, dat ook de katho lieken met de sociaal-democraten willen arbeiden aan die nieuwe gemeenschap, en zullen bedenken dat die nieuwe gemeenschap tenslotte veel overeenkomst zal hebben met het socialisme, dat men onder een nieuwe gemeenschap verstaat een hoogere gemeenschap en dat het socialisme inderdaad een hoogere gemeenschap beteekent. Spreker hoopt, dat ook de andere kleine partijen, en in het algemeen de bevolking, zich zullen afvragen of ten aanzien van den nood van dezen tijd, ten aanzien van het ontzaglijk leed dat over de menschen wordt uitgestort, niet forsche, radicale maatregelen noodig zullen zijn, of het niet noodig zal zijn de eenheid onder het Nederlandsche volk te bewaren, om zich als één man tegen de bedreiging van het fascisme te ver heffen. Laat men hopen dat allen, ieder op ^ijn wijze en naar zijn inzicht, op die wijze zullen arbeiden tot heil van de gemeenschap. De heer Wilmer zegt, dat de algemeene beschouwingen bij de jaarlijksche behandeling der gemeente-begrooting aan leiding geven, om te bespreken het politiek beleid van het gemeentebestuur, in het jongste verleden en in de naaste toekomst. Deze gelegenheid kan worden misbruikt, en nie mand zal ontkennen, dat ze in het verleden in dezen Raad ook meermalen misbruikt is. Spreker is echter overtuigd zich aan een dergelijk misbruik niet schuldig te maken wanneer hij hoewel hij zich bewust is, zich zooveel mogelijk te moeten houden aan hetgeen direct verband houdt met de Leidsche gemeentepolitiek bij deze algemeene beschouwin gen verwijst naar den oproep van Hare Majesteit de Koningin tot geestelijke en moreele herbewapening, waar de Koningin duidelijk en klaar heeft aangegeven de grondslagen, waarop ook de politiek in den Leidschen Raad moet berusten. Vast staat, dat ons volk niet wil een doodende gelijkschakeling, dat het wil behouden zijn vrijheid van pers en onderwijs en organisatie, zijn vrijheid om eerlijke en ernstige overtuiging te belijden en te beleven. Maar vast staat ook, dat het Neder- landsche volk de excessen van het partijwezen beu is en dat het van iedere partij en van alle partijen tezamen eischt, dat die excessen radicaal worden uitgesneden; er moet een andere geest tusschen de partijen onderling komen te heer- schen. Het is thans beter dan het vroeger is geweest, maar in dit opzicht moet nog veel verfrischt en verjongd worden. In de onderlinge verhoudingen tusschen de politieke partijen moet worden verwezenlijkt de oproep tot geestelijke en moreele herbewapening van H.M. de Koningin. Het volk ook het Leidsche volk wil, dat zooveel mogelijk, dus meer dan tot nu toe, wordt bereikt een staatkundige eenheid boven de noodzakelijke en in zooverre redelijke en wenscheiijke verdeeldheid der partijen. Dit zal geschieden, als tusschen de partijen wordt hoog gehouden en beleefd en hier wil spreker de woorden van de Koningin citeeren het devies Van H.M. de Koningin: „Eerlijkheid, vertrouwen en liefde moeten richtsnoer worden". De woorden „eerlijkheid, vertrouwen en liefde" zou spreker geschilderd willen zien in de raadzaal van het nieuwe Stad huis; het zijn koninklijke woorden, niet alleen om degene, die ze gesproken heeft, maar ook en vooral om den inhoud er van; zij moeten ook en niet in het minst richtsnoer zijn in de verhouding tusschen de politieke partijen. Met deze woorden is niet in strijd een aanval op of een bestrijding van eikaars overtuiging, als men ze onderneemt, omdat men eerlijk van meening is, dat het algemeen belang zulks wenschelijk of noodzakelijk maakt. Thans gaat spreker over tot de bespreking van het ge meentelijk beleid, dat hij wil bezien in het licht van wat naar zijn overtuiging, zijn beginselen en zijn inzichten van het gemeentebestuur wordt verwacht en verlangd in dezen tijd. Daarbij zal spreker ook aandacht schenken aan het feit, dat gedurende de afgeloopen periode de S.D.A.P. voor het eerst in het dagelijksch bestuur der gemeente vertegenwoor digd was. Spreker zal zijn gedachten uitspreken over de volgende punten: de indirecte en directe gemeentelijke belastingen, de gemeentelijke steunverleening, de gemeentelijke pogingen om de werkloosheid in te perken. Indirecte belastingen liggen in verschillende bedrijfs- tarieven, met name in de tarieven voor gas en electriciteit, waarom de Roomsch-Katholieke raadsfractie er naar streeft, voor zoover redelijk en mogelijk bij de vaststelling van deze tarieven rekening te houden met de draagkracht van de afnemers, speciaal met de grootte der gezinnen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 7