MAANDAG 20 FEBRUARI 1939. 61 Gemeen tebegroo ting Algemeene beschouwingen. (Braggaar e.a.) Raad ter sprake kwam, heeft spreekster er reeds op gewezen, dat het voor de ondersteunde werkloozen moeilijk was om te sparen, tenzij kerkelijke instellingen voor hen het ont brekende geld bijpastenals algemeene regeling kon spreekster dit echter niet toejuichen. Nog veel minder mogelijk is dit voor de door Maatschappelijk Hulpbetoon ondersteunden, wier steunbedrag tenminste 1.a 1.25 lager is dan dat van de ondersteunde werkloozen, en het is toch wel te be grijpen, dat het voor deze ondersteunden onmogelijk is nog te sparen. Er is iets veranderd bij Maatschappelijk Hulpbetoon. Spreekster wil eenige uitspraken uit de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon aanhalen. Een der leden heeft gezegdMaatschappelijk Hulpbetoon is op weg om populair te worden, een ander lid zeide op die vergadering: men kan geen vergadering bijwonen of men spreekt over steunnormen, of men dringt aan op verbetering. Dit is wel een bewijs, dat men den sociaal-democraten, en speciaal den Wethouder van Sociale Zaken, niet kan verwijten dat zij niet nakomen het geen zij voorheen gepropageerd hebben. Zij hebben nooit van een gulden een rijksdaalder gemaakt, maar zij hebben ook nooit beloofd dit te zullen doen; zij hebben zeer zeker aan de verwachtingen voldaan. De Raadsleden, die in de leeskamer kennis hebben genomen van de stukken, zullen zich er over verbazen nu te hooren, dat spreekster zich niet kan vereenigen met het voorstel van de meerderheid van het College inzake de schoolkindervoeding, want in een verslag, dat bij de stukken is gevoegd, staat, dat het bestuur van de Yereeniging voor Schoolkindervoeding en Schoolkinderkleeding met algemeene stemmen het voorstel om in de vacanties, uitgezonderd de Kerstvacantie, geen voeding te verstrekken, heeft aangenomen. De heer Eikerhout merkt op, dat mevrouw Braggaar niet tot het bestuur behoort. Mevrouw Braggaar had deze opmerking verwacht en zou zich met de mededeeling in het verslag ook wel kunnen vereenigen, indien niet even verder daarin werd gezegd, dat één gedelegeerde zich voor en één gedelegeerde zich tegen de verstrekking van schoenen in plaats van klompen had ver klaard, waardoor men bij vluchtige lezing van het verslag den indruk kan krijgen, dat in het eerste geval ook de ge delegeerden zich met het voorstel van de meerderheid van het College hadden vereenigd. Spreekster kan zich niet voorstellen en wil ook niet aan nemen, dat de meerderheid van het College dit voorstel met genoegen heeft gedaan; de meerderheid heeft het natuurlijk noodzakelijk geacht het voorstel te doen in verband met de financieele omstandigheden van de gemeente, die het geheele College zorg baren. Maar zij, die gelijk de Roomsch-Katho- lieken en de Protestantsch-Christelijken zoo vaak doen, op komen voor de rechten van de groote, gezegende gezinnen, hebben den plicht ook de maatregelen te nemen, waardoor wordt voorzien in de moeilijkheden van deze gezinnen en indien het voorstel van de meerderheid van het College wordt aangenomen, zullen deze gezinnen in de eerste plaats daar onder hebben te lijden. Deze gezinnen hebben het toch dikwijls al zoo moeilijk. Wanneer de kinderen uit deze gezinnen tijdens de vacanties allen thuis zijn, en zij zien dat hun vriendjes en vriendinnetjes uitstapjes maken, dan kan men nagaan wat het voor die ouders zeggen wil, wanneer die kinderen vragen: waarom zij wel en wij niet. Dan kunnen die ouders toch niet zeggen: dat is tengevolge van de kapitalistische wanverhoudingen. Maar erger is het nog, wanneer deze menschen hun kinderen in de vacanties niet eens voldoende te eten kunnen geven. De sociaal-democraten hebben in den Raad altijd geijverd voor verstrekking van de schoolkindervoeding ook in de vacanties; spreekster was verheugd toen het daartoe strek kend voorstel aangenomen was. Helaas komt men nu weer met een ander voorstel. Men zegt: de vacantie is noodig om de kinderen lichamelijk en geestelijk te versterken, maar wat komt er van die versterking terecht, wanneer de ouders dezen kinderen, die gewend waren op school dagelijks een warmen maaltijd te krijgen, thuis niet geregeld te eten kunnen geven? Wanneer de kinderen na vijf of zes weken weer op school komen, wat is er dan van hun lichamelijke versterking door de vacantie overgebleven? Het College deelt in het Ingekomen Stuk No. 30 mede, dat op sommige scholen slechts 25 van de kinderen aan de schoolvoeding tijdens de vacan ties deelneemt. Nu zou een dergelijk percentage van kinderen, die aan de voeding tijdens de vacanties deelnemen, al erg genoeg zijn, maar zoo is het niet. Van de 1400 kinderen, die op het oogenblik schoolkindervoeding genieten, namen er tijdens de Kerstvacanties 851 aan de schoolvoeding deeU Geincentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Braggaar e.a.) Dit is toch heel wat meer dan 25 maar zelfs wanneer slechts 25 of 371 kinderen aan de voeding tijdens de va canties geregeld zouden deelnemen, dan is dat nog een te groot aantal om deze voeding stop te zetten. Stopzetting van de schoolvoeding tijdens de vacanties zou beteekenen, dat de gezinnen, die het rijkst met kinderen gezegend zijn, tijdens de vacanties de grootste armoede leden. Dat de schoolvoeding noodig is, bewijst het feit, dat tijdens de periode, waarin kinderverlamming heerschte en het eten door de ouders op de scholen werd afgehaald, tot groote verwondering van de gedelegeerden en van het bestuur, door bijna alle ouders het eten van de kinderen afgehaald werd. De hoeveelheid eten, die men in pannetjes en schaaltjes kwam halen, toen de kinderverlamming heerschte, was zoo groot, dat men niet kan zeggen, dat er geen nood heerscht. Men heeft gezegd, dat maatregelen genomen kunnen worden, indien blijkt, dat sommige kinderen nadeelige ge volgen van het niet-verstrekken van de schoolkindervoeding ondervinden. Moet men echter wachten tot deze nadeelige gevolgen zich openbaren? Niemand van de raadsleden zal er toch aan denken, zijn kinderen gedurende de vacanties het eten te onthouden! De kinderen hebben dan juist door het vele vertoeven in de buitenlucht veel meer behoefte aan eten dan wanneer zij de school bezoeken. De directeur van den Gemeentelijken Geneeskundigen- en Gezondheidsdienst staat dan ook absoluut afwijzend tegen over het voorstel van de meerderheid van het College. In- tusschen komt spreekster op tegen de bewering van dr. Horst, dat de zelfgenoegzaamheid van het bestuur grenst aan het belachelijke. Toen spreekster nog geen deel van de Vereeni- ging uitmaakte, heeft zij steeds in waardeerende bewoordingen over het werk van het bestuur gesproken; als men zelf werkt, weet men, wat het werk van anderen waard is. Sinds spreek ster het werk van het bestuur van meer nabij heeft gezien, kan zij niet spreken van „zelfgenoegzaamheid", maar kan zij alleen groote waardeering hebben voor het vele werk, dat het bestuur ter wille van de kinderen doet. Men heeft bovendien gezegd, dat sommige kinderen, die niet ingeschreven zijn, de schoolkindervoeding misschien nog meer noodig hebben dan de kinderen, die wel zijn inge schreven. Maar moet men nu, omdat de ouders van eerstbe doelde kinderen van de geboden gelegenheid (misschien uit valsche schaamte) geen gebruik maken, de voeding ook aan de andere kinderen onthouden? Wanneer men weet, welke normen voor de deelneming aan de schoolkindervoeding zijn gesteld, gevoelt men zich den lust vergaan om te zeggen, dat de schoolkindervoeding tijdens de vacanties moet worden gestaakt. De normen, die reeds laag waren, werden eenige jaren geleden nog slechter, toen men bepaalde, dat het volle loon van de kinderen moet meetellen bij de berekening van het gezinsinkomen. De normen zijn als volgt. Wanneer in een gezin met één kind in den zomer 15.verdiend wordt, en in den winter 16. komen de kinderen niet voor deelneming aan de school voeding in aanmerking; voor een gezin met twee kinderen zijn deze bedragen resp. 16.50 en 18.voor een gezin met 9 kinderen resp. 27.en 29.Dit schijnt heel wat, maar wanneer de vader werkloos is, en er zijn drie groote kinderen, die verdiensten inbrengen, dan valt dit gezin buiten de school voeding. Men begrijpt dus hoe laag het inkomen moet zijn, om tot de schoolkindervoeding en -kleeding te worden toege laten. Uit deze normen blijkt, dat deze menschen zeker niet de schoolvoeding kunnen missen. In 1932 heeft Wethouder Tepe namens het College voorgesteld, de schoolvoeding tijdens de vacanties voort te zetten. De heer Tcpc: Toen waren wij allen flinker. Mevrouw Braggaar zegt, dat het inkomen van de werk loozen toen zeker niet flinker was, al was het ook niet slechter toen golden dezelfde steunnormen als nu. Dus het argument, dat toen gold, is nu nog even krachtig geldend. In 1932 achtte men de schoolvoeding tijdens de vacanties noodig, gezien de slechte tijdsomstandigheden; toen golden dezelfde normen als nu. In de raadsvergadering van 11 Juli 1932 verklaarde de heer Bergers, bij de behandeling van het voorstel tot ver strekking van schoolkindervoeding tijdens de groote vacantie, (Handelingen 1932, blz. 321) dat wanneer de kinderen het geheele jaar gewend zijn dagelijks een warmen maaltijd te krijgen en zij ontvangen dien in de vacantie niet, de mogelijk heid bestaat dat zij ondervoed worden, hetgeen niet in het belang van het onderwijs is. In de Raadsvergadering van 25 Januari 1935, toen de verstrekking van schoolvoeding tijdens de vacanties, die in 1932 als tijdelijke maatregel ingevoerd was, stopgezet zou worden, heeft de heer Bergers er op ge wezen (Handelingen 1935, blz. 103) dat eenerzijds het fin au-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 21