58 MAANDAG 20 FEBRUARI 1939. Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Snel.) van deze mensehen is het vaak een marteling bij dezen vorm van werkverschaffing te werk te worden gesteld. Toen de heer Beekenkamp in de middagzitting zeide, dat werken voor den steun of werkverschaffing beter is dan steun, hoorde men „his master's voice". Indien men het werken voor den steun buiten beschouwing laat, erkent spreker, dat werkverschaffing beter is dan steunverleening de werkverschaffing verschaft den arbeiders, indien de tarieven redelijk zijn, een hooger inkomen dan de steun, draagt bij tot het behoud van de lichaamskracht en de arbeidsgeschiktheid en is niet, zooals de steunverleening improductief, maar schept economische waarden; zij staat echter een heel stuk achter bij de werkverruiming. De finan- ciëele regelingen, door het Rijk gemaakt, dringen de ge meenten steeds, meer in de richting van de werkverschaffing, omdat het Rijk voor Werkfondswerken aan de gemeenten in het algemeen alleen hulp verstrekt door middel van geld- leeningen. De voorwaarden zijn voor de gemeenten lang zamerhand veel ongunstiger geworden. Aanvankelijk werd gedurende eenige (vaak: vijf) jaren geen rente en soms ook geen aflossing geëischt; thans wordt in den regel van het begin af de betaling van rente en aflossing verlangd. De eenige tegemoetkoming bestaat veelal in de bepaling van de rente op 2 J Hierdoor is mede gelet op den rentevoet, waartegen de gemeenten tegenwoordig geld kunnen leenen in financieel opzicht een groote tegenstelling ontstaan met de uitvoering van werken in werkverschaffing, waarbij de loonen meetellen voor de bijdrage uit het Werkloosheids- subsidiefonds, waaruit in de meeste gevallen de loonen feitelijk geheel worden vergoed. Er ontstaat dus voor de gemeente een zeer groot financieel voordeel, indien zij zooveel mogelijk het werk in werkverschaffing laat uitvoeren. In dit verband moet men de door het College voorgestelde objecten zien. De sociaal-democraten hebben daartegen op goede gronden berustende en reeds geuite bezwaren. De heer Beekenkamp veroorloofde zich den humor van te zeggen, dat de S.D.A.P.-ers in 1935, toen zij het strooibiljet „De molen draait weer" verspreidden, „met molentjes liepen". Spreker vraagt zich af: is dit parlementaire aristocratie! Wanneer de molen op het oogenblik nog niet draait, zooals de sociaal-democraten het gaarne zouden wenschen, is het niet de schuld van de S.D.A.P., maar dan is dat de schuld van de Regeering, waarvan de leider van de partij van den heer Beekenkamp alsnog de leiding heeft, die steeds, en nu nog, haar heil gezocht heeft in de aanpassing en elk forsch middel ter bestrijding van de werkloosheid achterwege heeft gelaten. Met genoegen nam spreker kennis van de toezegging van het College (Memorie van Antwoord bl. 41) dat de quaestie van den zelfstandigen steun aan inwonende kinderen bij ziekte van den vader in de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon aan de orde zal worden gesteld; spreker hoopt, dat dit tot gevolg moge hebben, dat aan dit alleszins billijke verzoek zal worden voldaan. Handhaving van de oude regeling kan verstrekkende gevolgen hebben, doordat sommige gezinnen thans door ziekte van den vader 2.a 4. minder inkomsten hebben. Deze regeling brengt ook het gevaar mede, dat de vader, hoewel hij nog niet geheel hersteld is, noodgedwongen zich weer op straat begeeft, ter contróle voor de crisissteunregeling. Deze onverantwoordelijke toe stand mag niet langer voortbestaan. Spreker vertrouwt, dat de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon op korten termijn in dezen een goede beslissing zal nemen. Door spreker en ook door anderen, is in het Algemeen Verslag aan het College in overweging gegeven, bij den verkoop van grond te bepalen, dat bij de bebouwing van dezen grond tewerk moeten worden gesteld arbeiders, in geschreven bij de Leidsche arbeidsbeurs, op grond van deze overweging, dat Leidsche arbeiders in andere gemeenten worden geweerd. Het antwoord van het College op dit verzoek is onbevredigend; op blz. 38 van de Memorie van Antwoord zeggen Burgemeester en Wethouders, dat ook zij het be treuren, dat de Leidsche arbeiders, in het bijzonder de bouwvakarbeiders, bij werken in naburige gemeenten geen emplooi kunnen vinden, maar dat zij evenwel niet in staat zijn daartegen iets te doen. Door opneming van de voor gestelde bepaling in de verkoopsvoorwaarden is daartegen echter wel iets te doen; daardoor had men althans kunnen medewerken, dat in Leiden uit te voeren werken voor Leide- naren werd behouden. Het is ook niet juist, dat in Utrecht verreweg de meeste grond in handen van de gemeente is; op een door spreker tot het gemeentebestuur van Utrecht gerichte vraag kreeg hij ten antwoord, dat dit helaas niet het geval was. Spreker zal geen voorstel doen, maar ver wacht dat het College deze opmerkingen nog eens ernstig zal overwegen. Gcmcentebegrooting Algeineene beschouwingen. (Snel.) In het Algemeen Verslag wordt er op gewezen, dat de stadhuisbouw niet in die mate voortgang heeft als mogelijk en wenschelijk is. Ook in arbeiderskringen is critiek uit geoefend op het tempo, waarin de verdere afbouw van het Stadhuis geschiedt. Het College heeft den gang van zaken bij dit werk met te veel lijdzaamheid aangezien, waardoor de afbouw gestagneerd is en ook de belangen van de Leidsche arbeiders in het gedrang zijn gekomen. De critiek, welke in de sectievergadering is geoefend, is derhalve niet geheel ongegrond. Zij moge iets te scherp zijn geuit, het antwoord van het College, waarin sprake is van „beschuldigingen van dergelijk allooi" is ook te scherp. Men heeft toch ook in de pers herhaaldelijk op den tragen gang van zaken bij den afbouw van het Stadhuis de aandacht gevestigd, terwijl bovendien vaststaat, dat door het veel te laat aanbesteden van de verlichtingswerken andere groepen van arbeiders niet konden voortgaan met hun arbeid, zoodat practisch het werk gedurende vier maanden tusschen Sep tember en Februari heeft stilgestaan. Het speelt inderdaad geen rol, of het Stadhuis eenige maanden eerder of later klaar is, maar als men let op den datum, waarop het Stadhuis, naar men oorspronkelijk meende, gereed zou zijn (einde Juni 1939), is de voorstelling alsof het eenige maanden later klaar zal zijn nogal aanvechtbaar. Indien spreker zich niet al te zeer vergist, was de opzet, dat bij den Stadhuisbouw gemiddeld 100 man tegelijk zouden werken. Het aantal arbeiders bedroeg echter in de maanden Februari 1938 tot en met Februari 1939 respectievelijk 12, 18, 24, 28, 38, 38, 40, 42, 40, 40, 42, 42 en 49, waarbij dan nog eenige arbeiders voor kleinere werkzaamheden waren aangesteld. De eerste hakker werd te werk gesteld in Juni 1938, de eerste leidekker in October 1938; de eerste loodgieter en de eerste schilder werden in Mei 1938 aangesteld; de eerste electricien en de eerste voeger begonnen in November 1938; de eerste glazenmaker werd in December 1938 aangesteld, terwijl de eerste stucadoor in Februari 1939 met zijn werk aanving. In Juni 1938 begon men met- het maken van de verwarmings installatie. Nu moge het College zeggen, dat de bouw van een Stadhuis zijn eigen methode en tempo eischt, spreker is van oordeel, dat men in dit geval het tempo door het te werk stellen van meer arbeiders belangrijk had kunnen opvoeren, waardoor meer Leidsche arbeiders aan dit groote werk zouden hebben kunnen deelnemen, omdat de niet-Leidsche werkgevers dan niet, zooals nu, alleen met hun eigen personeel, de z.g. kern, hadden gewerkt. Spreker dringt er bij het College ernstig op aan, de verdere afwerking van het Stadhuis in een sneller tempo te doen geschieden, waardoor een grooter aantal arbeiders bij dit werk zal worden betrokken, en er nauwlettend op toe te zien, dat niet meer dan strikt noodzakelijk is niet-Leidsche arbeiders te werk worden gesteld. Voorts heeft spreker in de sectie gevraagd, wanneer kon worden tegemoet gezien het praeadvies op de door spreker op 25 October 1937 ingediende motie inzake de regeling van de tarieven, loonen en arbeidsvoorwaarden voor het personeel in dienst van taxi- en verhuurauto-ondernemingen. Het antwoord van het College op deze vraag in de Memorie van Antwoord is hoogst onbevredigend en teleurstellend; spreker had verwacht en mogen verwachten, dat Burge meester en Wethouders, gezien den toestand waarin deze bedrijven te Leiden verkeeren, deze zaak, die zoowel voor de ondernemers als voor de arbeiders van groot belang is, in overleg met beide groepen met meer voortvarendheid had behandeld. Inderdaad is het vergunningsstelsel voor huur auto's en taxi's geregeld bij het Reglement Autovervoer Personen, dat op zijn beurt weer gebaseerd is op de Wet tot verlaging van de openbare uitgaven en evenzeer is het spreker bekend, dat juridische bezwaren, soms niet zonder succes, tegen dit R.A.P. zijn aangevoerd, welke juridische bezwaren echter niet betroffen de opneming in de vergunnings voorwaarden van de loonen en arbeidsvoorwaarden van het personeel. Yele gemeenten hebben zich echter over deze, door Burgemeester en Wethouders vermeende, juridische bezwaren heen gezet en hebben bij de inwerkingtreding van het R.A.P. in de vergunningsvoorwaarden bepalingen omtrent de loonen en arbeidsvoorwaarden van het personeel opgenomen. In slechts één geval heeft dit tot moeilijkheden geleid; het was dan ook niet noodig geweest, bij voorbaat voor deze moeilijk heden uit den weg te gaan, te meer waar de grootste werk gever in Leiden geen bezwaar zou hebben gehad tegen op neming van de loonen en arbeidsvoorwaarden in de ver gunningsvoorwaarden. Was het nu niet de taak van het gemeentebestuur geweest, in het tijdvak verloopen sinds de indiening van sprekers motie in October 1937, met partijen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 18