36
MAANDAG 13 FEBBUABI 1939.
Arbeidsovereenkomstenreglement.
(Tepe e.a.)
Het voorstel van het College is mitsdien veel gunstiger
dan de regeling in de collectieve contracten en in het Bijks-
arbe i d sovereenkomstenbesluit
Om al deze redenen meenen Burgemeester en Wethouders,
dat hun voorstel een zeer gunstige bepaling bevat voor de
genen, die op arbeidsovereenkomst in dienst van de gemeente
worden genomen.
De heer Oostveen ontkent niet, dat het voorstel van het
College gunstiger is dan de collectieve contracten voor het
bouwbedrijf en het schildersbedrijf. De weg naar een beslist
voldoende collectieve arbeidsovereenkomst voor deze be
drijven is vrij lang.
De voorstellers meenen echter, dat de gemeente tot taak
heeft een bijzonder goed en prettig voorbeeld te geven door
hun, die ten minste 12 maanden onafgebroken in dienst
der gemeente zijn, bij onwerkbaar weer het volle loon uit te
betalen. Daarbij zijn de voorstellers het College tegemoet
gekomen door hen, die slechts korten tijd, b.v. een week of
veertien dagen, in dienst der gemeente zijn, niet in te schakelen.
Spreker had stellig verwacht, dat het College bereid zou
zijn het amendement op grond van een gevoelsargument
over te nemen.
Het amendement van de heeren Oostveen en Schüller
wordt verworpen met 18 tegen 15 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren van der Tas, Tepe, Wilbrink,
Beekenkamp, Bergers, Wilmer, van der Eeijden, Coster,
van Eosmalen, van der Laan, Würtz, Lombert, Tobé, van
der Kwaak, de Eeede, Eikerbout, Manders en Knibbe.
Vóór stemmen: de heeren van Stralen, Yerweij, Groeneveld,
Hessing, van Eek, mevrouw de Cler, de heer Schüller, me
vrouw Braggaar, de heeren Snel, Oostveen, Dubbeldeman,
Jongeleen, Yalentgoed, Carton en van Weizen.
Artikel 13 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De artikelen 14 tot en met 33 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 34, waarbij tevens aan de orde
komt het amendement van de heeren Oostveen en Schüller,
luidende
„Ondergeteekenden stellen voor, sub 3 van artikel 34 als
volgt te lezen.
De uitkeering, welke de arbeider ingevolge een wettelijke
verzekering of krachtens het bepaalde in het tweede lid
geniet, wordt verhoogd tot het bedrag van het volle loon
over een tijdvak overeenkomende met de helft van den tijd,
gedurende welken de arbeider vóór den aanvang der ver
hindering onafgebroken in dienst van de gemeente is geweest
doch niet langer dan gedurende 26 weken."
De heer Oostveen heeft dit amendement ingediend, omdat
hij meende dat voor de arbeiders in lossen dienst nog een
verbetering van het voorstel van het College mogelijk was.
Dit amendement kan zonder bezwaar worden aanvaard, op
grond van het feit, dat het ook inhoudt, dat gedurende een
betrekkelijk korten tijd een verhooging van de uitkeering
tot het volle loon kan plaats hebben. Het College stelt voor,
de uitkeering tot het volle loon te verhoogen over een tijdvak,
overeenkomende met den tijd gedurende welken de arbeider
in dienst van de gemeente is geweest, dfoch niet langer dan
zes weken, maar spreker stelt voor, de uitkeering te verhoogen
tot het volle loon over de helft van den diensttijd, doch
niet langer dan 26 weken. Een verhooging tot het volle loon
over zes weken is voor iemand, die lang in dienst van de
gemeente is geweest, een minder prettige ervaring; ziekte
kost den arbeider gewoonlijk zelfs meer dan zijn gewone loon
bedraagt. Een uitkeering tot het volle loon over slechts zes
weken brengt voor de betrokkenen een belangrijk nadeel;
bij aanneming van het amendement wordt hun een betere
compensatie gegeven dan Burgemeester en Wethouders
voorstellen. Waar het amendement een restrictie bevat ten
aanzien van personen, die nog maar korten tijd in dienst zijn,
zal er geen bezwaar tegen bestaan, het amendement te aan
vaarden.
De heer Schüller zegt, dat degene, die in lossen dienst van
de gemeente is, evenals het personeel in vasten dienst er op
moet kunnen rekenen, dat hij niet, na 6 weken ziek te zijn
geweest en daardoor veel onkosten te hebben gehad, als het
ware volledig aan den dijk wordt gezet.
Personen, die 4, 5 of 6 jaar behooren tot den zoom van
Arbeidsovereenkomstenreglement.
(Schüller e.a.)
arbeidskrachten in een bedrijf, zullen volgens het voorstel
van het College juist als zij, na 6 weken wegens een ernstige
ziekte in een ziekeninrichting te zijn verpleegd, aan de
betere hand zijn, den bijslag moeten missen.
De voorstellers van het amendement achten dit niet goed
en wenschen" daarom ,,6 weken" veranderd te zien in ,,26
weken."
De heer Eikerbout acht het amendement van zoo weinig
beteekenis, dat hij werkelijk had verwacht, dat het College
het zou overnemen. Het komt niet vaak voor, dat iemand
26 weken ziek is. Verschillende bedrijven en inrichtingen
hebben voor hun personeel den bijslag van 20 van de
ziekteverzekering voor den geheelen duur van de ziekte
overgenomen.
Indien het College voor de „6" een „2" zet, is men van de
zaak af.
De heer Tepe kan de heeren Oostveen en Schüller er niet
van verdenken, den inhoud van dit amendement klakkeloos
uit de Eijksregeling te hebben overgenomen, want indien zij
de Eijksregeling nauwkeurig hebben nagegaan, zullen zij
bemerkt hebben, dat het voorgestelde artikel veel gunstiger
voor het losse personeel is dan de overeenkomstige bepaling
van de Eijksregeling, die immers over den wachttijd niet het
volle loon, maar 80 van het loon garandeert en in het
geheel niet spreekt van het toekennen van een toeslag van
20 van het loon aan hen, die op arbeidscontract in dienst
zijn genomen en óf hetzij verzekerd zijn volgens de Ziektewet,
óf krachtens het Bijksarbeidsovereenkomstenbesluit zelf een
aanspraak hebben.
Wanneer men zooveel mogelijk het Bijksarbeidsovereen-
komstenbesluit wil volgen, maar toch niet afkeerig is van
verbeteringen van dit besluit, kan men slechts met erkente
lijkheid constateeren, dat het College op eigen initiatief een
verbetering heeft aangebracht.
Het amendement kan bovendien nadeelig zijn voor een
gedeelte van het personeel.
Volgens artikel 34 zal de toeslag worden uitgekeerd over
een tijdvak, overeenkomende met den tijd, gedurende welken
de arbeider vóór den aanvang der verhindering onafgebroken
in dienst van de gemeente is geweest, doch niet langer dan
6 weken. Dit beteekent dus dat iemand, diè zes weken in
dienst is, volgens de regeling, bij het amendement voorgesteld,
maar gedurende drie weken toeslag zal krijgen, maar volgens
het voorstel van het College zes weken. Het voorstel van het
College is dan dus voordeeliger voor den betrokkene; pas
wanneer men 12 weken in dienst is, krijgt men volgens de
regeling, in het amendement voorgesteld, een toeslag geduren
de 6 weken, terwijl volgens het voorstel van het College men
gedurende zes weken toeslag krijgt, onverschillig hoelang de
dienst geduurd heeft, mits men maar zes weken in dienst is
geweestSpreker erkent, dat op zich zelf de redeneering van
den heer Oostveen niet voor bestrijding vatbaar is, maar zoo
zou men nog veel meer kunnen aangeven wat verbeterd zou
kunnen worden, in welke regeling ook. Het College is ook niet
ongeneigd om verbeteringen aan te brengen, maar het is wel
verplicht te zorgen, dat tenslotte de onkosten niet steeds
stijgen, wat tegenover de burgerij weer niet verantwoord is.
Tenslotte is dit een zeer aardige tegemoetkoming, die de
meeste arbeiders in het particulier bedrijf zeer zeker niet
hebben. Uit hetgeen de heer Schüller zeide, n.l. dit: nazes
weken houdt het op, zou men den indruk kunnen krijgen,
alsof hij had willen zeggen: na zes weken ontvangen die
menschen geen loon meer. Dit is echter niet juist: wel houdt
dan de toeslag van 20 op. De suggestie van den heer
Eikerbout, vóór de 6 een 2 te zetten, kost niet veel aan
moeite, maar wel veel aan geld. Het is de vraag of hiervoor
een redelijke grond bestaat; de meerderheid van het College
meent van niet; de minderheid van het College is het eens
met de voorstellers van het amendement. Ook het Eijk geeft
niet een dergelijken lioogen toeslag; waar ook in ander op
zicht de door het Eijk getroffen regeling minder is dan de hier
door het College voorgestelde bepaling, acht spreker het in
deze omstandigheden niet geoorloofd nog meer te doen.
De heer Oostveen zegt, dat men altijd, wanneer men bij
voorbaat een concessie doet, de zaak reeds gedeeltelijk
verloren heeft. Spreker heeft een concessie willen doen door
hun, die slechts korten tijd in dienst waren, de helft van den
toeslag toe te kennen, ten voordeele van hen, die reeds langer
in dienst waren. Inderdaad bereikt men een uitkeeringsduur
van zes weken pas, wanneer men 12 weken in dienst is,
wanneer sprekers amendement aangenomen wordt. Er zijn
echter velen bij de gemeente in lossen dienst, wier dienstver
band korter dan 12 weken geduurd heeft. Waar het zoo weinig